'De Kroning en de Woning': Het onderzoek van de ministers
Links Hoog Rechts

Het onderzoek van de ministers


De 'Brief van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal' (zitting 1979-1980, no. 16213) geeft 'een overzicht van de voorbereidingen voor de troonswisseling en van de gebeurtenissen op 30 april 1980'. Voor wat de gebeurtenissen in de avond en nacht betreft die enige relatie hebben met het relaas van de ME-er, vermelden de ministers het volgende:

'Na +/- 20.30 uur verplaatste het toneel zich naar de Kloveniersburgwal en Nieuwmarkt. De ordeverstoringen werden minder heftig en kwamen geleidelijk tot een eind. Na 20.30 uur werd de stad ook elders het toneel van ongeregeldheden. Zo werden gedurende de avond op het Rembrandtplein en in de Vijzelstraat vernielingen aangericht en barricades opgeworpen. Voorts kwam het tot een treffen tussen politie en relschoppers op het Koningsplein, in de Leidsestraat en de Reguliersbreestraat, waar ook geplunderd werd. Van het bureau Lijnbaansgracht werden ramen vernield. Een onderzoek is ingesteld naar een bericht dat op dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip een harde confrontatie tussen de mobiele eenheid en naar schatting 1500 jongeren zou hebben plaatsgevonden, waarbij van de zijde van de politie sprake zou zijn geweest van "gram halen" en "in de gracht slaan" van relschoppers. Uit dit onderzoek is in geen enkel opzicht gebleken dat deze feiten inderdaad zouden hebben plaatsgevonden. Gebleken is, dat omstreeks 00.30 uur 8 leden van een peloton van de mobiele eenheid in de nabijheid van het bureau Lijnbaansgracht werden ingesloten door een groep relschoppers ter grootte van ongeveer 50 man. Een te hulp geroepen eenheid heeft deze groep van de Lijnbaansgracht verdreven. Daarbij zijn twee personen in het water gesprongen. Genoemd bericht bleek slechts afkomstig van een enkele persoon. Ook is, noch bij de officier van justitie, noch bij de burgemeester een klacht over dit beweerde optreden van de politie ingediend.
Aan de ongeregeldheden kwam 's nachts om + 01.00 uur een einde.'

Wat de inhoud is geweest van het onderzoek naar het 'bericht', blijkt niet. Was dit het telefoontje van de officier van justitie naar mij? Is het door mij toegezonden relaas van de ME-er daarin betrokken". Is er een onderzoek naar het beweerde politiegedrag op het Leidseplein geweest? De ministers behandelen de vragen onder het hoofdje 'Lijnbaansgracht'. De passage is nogal verwarrend geschreven. Uit niets blijkt dat de in het relaas van de ME-er vermelde commandanten van peloton 916, van de Bratra (brand- en traangas) en de brigadier Jansen, die rapport zou hebben opgemaakt over het verloop van het gevecht voor de Stadsschouwburg, zijn gehoord. Er was een onderzoek naar 'een bericht', maar de inhoud is duister. Ook de vorm van het onderzoek wekt niet het vertrouwen, dat alles is gedaan om de waarheid of onwaarheid van het relaas van de ME-er aan het licht te brengen. Er bestaat in het algemeen een natuurlijke samenwerking en cohesie tussen het openbaar ministerie en de politie. De uitlatingen van de officier tegenover mij geven geen reden om aan een uitermate doortastend onderzoek te denken. Het uitblijven van het afgesproken telefoontje aan mij evenmin. Waarom is de rijksrecherche voor deze ernstige berichten van de zijde van de politie niet ingeschakeld?
'Aan de ongeregeldheden kwam om +/- 1.00 uur een einde.' Hoe? Volgens bijlage I, betreffende de bijstand verleend aan de Amsterdamse politie, bij de brief van de ministers, waren er tot zes uur in de morgen 637 politiemannen-van-buiten in Amsterdam op de been.
Hoe verklaren de ministers deze 637 man bijstand gedurende de nacht tot zes uur in de ochtend, als de ongeregeldheden om een uur een einde hadden genomen? Wat deden 637 man van een uur tot zes uur 's morgens?

De geweldsapotheose voor de Stadsschouwburg is niet bewezen door mijn onderzoek. Het is ook niet mijn taak zoiets vast te stellen. Het is mijn taak zo'n serieuze melding niet onbesproken te laten. Ook wanneer we ernstige bezwaren hebben tegen de wijze waarop de reldeelnemers te keer gingen, ook wanneer men respect heeft voor de grote terughoudendheid waarmee de ME zich overdag gedroeg, dan nog gaat het niet aan, zich zwijgend te verkneukelen over de 'finale slachting' van vijftienhonderd jongeren en daarover te zwijgen. Verder wordt het plaatsvinden van deze geweldsapotheose door het onderzoek van de ministers en 'het plichtmatig debatje' in de Kamer -de term is van Marc Chavannes (NRC-Handelsblad, 11 december 1980)- niet opgehelderd. Als er op het Leidseplein niets van dien aard voorgevallen is, dan had het onderzoek dat aannemelijk kunnen maken. Dat is niet gebeurd.
Hierdoor kunnen de Eerste en Tweede Kamer geen afgewogen oordeel hebben over het gebeuren op 30 april.
De verklaring van de ME-er, aangevuld door de verklaringen van P. van Seeters en August de Loor, de hoofdinspecteurs Dorst en Versluys. en van Harmen Roeland van het NOS-Journaal, geven wel enig inzicht in de aard van het nachtelijk politie-optreden en aanwijzingen dat het politie-optreden na een uur 's nachts een feller karakter had, waarbij mensen werden geslagen, maar de verklaring van de ME-er wordt noch volledig ondersteund, noch ontkracht. Wij achten, kortom, de feiten zoals deze door de ME-er zijn weergegeven, wat betreft het systematisch in elkaar rammen op de grachten en tijdens de 'nachtvoorstelling' voor de Stadsschouwburg, niet bewezen, Evenmin echter is het tegendeel vastgesteld.
Indien het verslag van de ME-er juist is, dan verklaart dit wel een aantal verschijnselen, zoals:

Er is ook een praktische beleidsconclusie te verbinden aan het feit van de ontlading van agressie bij de ME, namelijk dat het bestuurlijk en tactisch concept waarmee de ME wordt ingezet, rekening moet houden met de psychische mogelijkheden en grenzen van een ME-er. Een ME-er als stenenvanger behoort tot een concept dat slechts beperkt haalbaar is. Het zijn jonge kerels die niet in staat zijn alleen maar slagen te iangen. L. van der Linden, voorzitter van de Nederlandse Politiebond, zei: 'Het moet duidelijk zijn dat politieambtenaren geen robotten zijn.... zonder gedachten of gevoelens. geen genummerde rotten van vier die je zo maar ergens kan neerzetten' (Het Parool, (6 december 1980).

Tegen de 'nachtvoorstelling' voor de Stadsschouwburg pleit, dat dit gebeuren niet anders dan via de ME-er bekend is gemaakt. Het lijkt op een 'conspiracy of silence'. Kan dit, als er zoveel mensen bij betrokken waren? Zijn daar verklaringen voor? Het Leidseplein was, volgens het relaas, afgesloten door cordons ME. De journalisten hadden een lange dag gehad en waren niet meer aanwezig. Volgens de redacteuren van enkele grote kranten waren er om twaalf uur 's nachts geen journalisten meer op het Leidseplein. De slachtoffers hadden flink met stenen gegooid en zouden door een klacht zichzelf aangeven. Een kleine groep ME-ers aan wie gevraagd is om over het gebeuren aan mij verslag te doen, liet weten dat zij daar geen enkel belang bij hadden, integendeel, dat spreken over deze dingen in politiekringen 'zeer gevoelig' ligt en dat zij, indien zij aan mijn verzoek voldeden, zeker de gevolgen zouden ondervinden voor hun promotie en de aard van hun dienst.
Het blijft al met al merkwaardig, dat de juistheid van een gedetailleerde verklaring van een politieman over relatief omvangrijk en ernstig politiegeweld in het hart van Amsterdam, ontkend noch bevestigd kan worden. Dat wordt mede veroorzaakt door het feit dat de politie nu eenmaal niet zichzelf kan onderzoeken en de relatie tussen het openbaar ministerie en de politie een zodanige verstrengeling van onderlinge afhankelijkheden inhoudt dat ook een officier van justitie op voorhand de politie zal beschermen, of in elk geval geen bijzondere energie zal steken in het onthullen van gedragingen van de politie, als dat tegenover het politie-apparaat onaangenaam is. De rijksrecherche had dan ook het materiaal moeten aandragen voor het juiste antwoord op de vragen van W.F. de Gaay Fortman in de Eerste Kamer. Nu dat niet is gebeurd, blijven we zitten met een vraag, die met behulp van vooroordelen van links en rechts tegengesteld beantwoord kan worden.



'Eigenlijk is het idioot om met 2000 man zo'n
conflict op te moeten lossen. In feite los je
niets op. Je zorgt er alleen voor dat er een
ontruimingsbevel wordt uitgevoerd, en dat er 35
mensen op straat staan. Maar aan de andere
kant was het grote aantal manschappen nodig
om gewelddaden van beide partijen in de hand
te kunnen houden. Kijk naar Koninginnedag en
de Vondelstraat. Daar zaten we krap in de
mensen, en dan krijg je situaties waarin
politiemensen als dwazen met auto's, soms met
gewonden erin, op mensen inrijden.'

Arjen van Gils,
inspecteur van gemeentepolitie,
pelotonscommandant ME

(Het Parool, 11 december 1980)



Links Hoog Rechts