NRC (Geert Mak): Romantiek van baksteen

New Message Reply About this list Date view Thread view Subject view Author view

From: Vrije Keyser (keyser@xs4all.nl)
Date: 04/29/00


http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/2000/04/28/Vp/bk1.html


Geschiedenissen van de 'stadsoorlog'
Romantiek van baksteen 

Geert Mak 
Twintig jaar geleden vlogen in Amsterdam de bakstenen door de lucht
bij de troonsbestijging van Beatrix. Krakers werden voorpaginanieuws,
met politieke taal die in cynisme en radicaliteit alleen werd
overtroffen door hun paranoia. Geschiedenisboeken maken de balans op.

Toen alles voorbij was, doopte de magistraat zijn pen in ironie en
schreef: 'Het jaar 1980 mag dan de vergelijking met jaren als 1491,
1566, 1672, 1748, 1886 of 1918, die als erkend roerige jaren de
vaderlandse geschiedenis zijn ingegaan niet doorstaan, door de
beoefenaren der openbare ordeverstoring mag het niettemin als een
vruchtbaar jaar worden herdacht.' Zo begon het jaarverslag van het
openbaar ministerie over 1980. 

Het was de halve waarheid. Doden vielen er niet, maar in roerigheid
hoort 1980 gegarandeerd in bovenstaand rijtje thuis, althans wat
Amsterdam betreft. Nooit vonden zoveel straatgevechten plaats als in
dat cruciale jaar, totdat de stad half stikte in het traangas. Er was
echter één verschil met al die andere jaartallen: het politieke effect
van al die opwinding bleek uiteindelijk minimaal. Het was, zoals uit
de kraakgeschiedenis van schrijverscollectief Bilwet Bewegingsleer
valt op te maken, misschien wel vooral een beweging óm de beweging,
een laatste explosie van romantisch levensgevoel voordat de nieuwe
zakelijkheid van het poldermodel alle kieren en luchtgaten zou
dichtkitten. 

De rellen rondom de inhuldiging van koningin Beatrix, dit weekend
precies twintig jaar geleden, waren het meest omvangrijk en ze trokken
ook de meeste aandacht. Maar met het koningshuis hadden ze weinig van
doen. Ze vormden niet meer dan een onderdeel in een veel langere keten
van ongeregeldheden, die in de kern voortdurend draaiden om dezelfde
reeks vragen: wie behoort de openbare ruimte toe, waar ligt de grens
tussen privé en publiek, van wie is de stad? 

Amsterdam verkeerde tussen 1965 en 1985 telkens weer in onrust. Vanaf
het einde van de jaren zeventig vonden er vooral schermutselingen
plaats tussen de politie en de krakers, met als hoogtepunt de befaamde
'tankdozers' die barricades aan de kant schoven in de Vondelstraat.
Gedetailleerde plannen om de inhuldiging op 30 april te verstoren
waren er echter niet - later is dat door alle partijen schromelijk
overdreven. Wel werd de paranoia opgevoerd door de affiches van een
groepje uit de Staatsliedenbuurt dat zichzelf met de interessante
titel 'Autonomen' tooide. De gevolgen zijn bekend. 

Na die 30ste april kwam de kraakbeweging in een stroomversnelling. In
Haarlem, Utrecht, Den Haag, Amsterdam, Den Bosch, Groningen en
Nijmegen waren krakers al op grote schaal actief, maar nu kreeg
vrijwel iedere gemeente ermee te maken. De woningnood onder jongeren
was groot, en tegelijkertijd stonden er nogal wat panden leeg waarmee
de eigenaars speculeerden. Overal waren ook half dichtgetimmerde
buurten die wachtten op de stadssanering. Het aantal krakers steeg
tussen 1980 en 1981 tot zo'n 20.000. Ze begonnen hun panden zelf op te
knappen, er ontstonden kleine bedrijfjes, gereedschapsuitlenen ('De
Blauwe Duim'), drukkerijtjes en theatertjes. Kraakcafés fungeerden als
knooppunten in het netwerk, en tegelijk als financieringsbron. De
solidariteit met alle onderdrukten was onbegrensd, vriendschappen en
liefdes bloeiden, het leven was intens. 

Veruit het grootst was de beweging in Amsterdam. Ze was er bovendien
het meest radicaal omdat het kraken er niet, zoals in andere steden,
was ontstaan uit gematigde hulpverleningsinstellingen als JAC en
Release. Tussen mei 1980 en februari 1981 gingen in de hoofdstad nog
eens zes keer de tegels uit de stoep: op 31 mei aan de Herengracht bij
de Vogelstruys, op 19 augustus aan de Prins Hendrikkade, waar 2000
ME'ers de luxe appartementen heroverden, op 9 september op het Rokin,
op 10 oktober bij de opening van de metrolijn (163 demonstranten
werden opgepakt), op 2 december bij het Rijksmuseum waar een leger
ME'ers de Grote Wetering ontruimde, in het weekend van 8 februari 1981
aan de Prinsengracht. Ten slotte trok iedereen naar Nijmegen voor de
grote finale: op 23 februari werd daar een reeks arbeidershuisjes aan
de Piersonstraat ontruimd, opnieuw met tankdozers en pantserwagens.
Begin 1981 gingen de stofwolken van deze 'stadsoorlog' eindelijk wat
liggen, maar het zou zeker nog vijf jaar duren voordat het laatste
rumoer was weggeëbd. 

Bij een terugblik, twee decennia later, vallen een paar dingen op.
Allereerst is daar de rol van de traditionele strijders van links. De
mensen van de buurtgroepen en de huurcomités, de activisten die het
stadsleven al vanaf de jaren zestig op z'n kop hadden gezet: ze konden
geen kant op met deze nieuwe beweging. Er waren een paar persoonlijke
verbindingslijnen, met name via de Aktiegroep Nieuwmarkt, maar de
meesten stonden opeens aan de zijlijn, met gestaag afnemende gevoelens
van solidariteit. 

Gekraakt hadden ook zij al: in 1963 waren er al 'klandistien bewoonde'
panden in de Generaal Vetterstraat en op Kattenburg. In mei 1976 waren
er alleen in Amsterdam naar schatting zo'n 700 kraakpanden, met
ongeveer 5.000 bewoners. Utrecht kende op dat moment zo'n 2.500
krakers, Haarlem 1.500. Maar altijd hadden deze actievoerders vrij
precies geweten waarvoor zij stonden: voor kleinschalige buurten, voor
socialisme, voor meer inspraak, meer vrijheid, meer woningen voor
iedereen. 

Bij deze nieuwe groeperingen was dat anders. Eric Duivenvoorden
beschrijft in Een voet tussen de deur, zijn geschiedenis van de
kraakbeweging, overtuigend hoe de krakers rond 1980 vrij abrupt
veranderden van een 'normale' beweging vóór jongerenhuisvesting in een
tégenbeweging, tégen autoriteiten, tégen de consumptiemaatschappij,
tégen onderdrukking, uitbuiting, dwang, kortom, alles wat mensen belet
om hun lot zelf in handen te nemen. Het kraakpand fungeerde in die
nieuwe subcultuur als een vaste burcht waarbinnen van harte
geëxperimenteerd kon worden met woon-, werk- en leefvormen, en die
tegelijkertijd als uitvalsbasis fungeerde tegen alle onrecht in de
wereld. 'Het enige wat de krakers zeker weten is wat zij niet willen',
zo vat hij de toenmalige kraakideologie kernachtig samen. 'Waar dat
eigenmachtige lot uiteindelijk toe moet leiden, is geen vraag die de
doorsneekraker bezighoudt.' 

De geboortejaren van de gesprekspartners van Ine Poppe en Sandra
Rottenberg, auteurs van de interviewbundel De Kraakgeneratie (eerder
besproken in Boeken 11.02.00) zijn veelzeggend: 1957, 1960, 1956,
1962, 1964. De rebellen van de jaren zestig hadden nog een portie
naoorlogse soberheid meegemaakt, maar deze generatie had, voor het
eerst, enkel welvaart gekend. En uitgerekend zij werden geconfronteerd
met een economische recessie, bezuinigingen, inkrimping van de
verzorgingsstaat en een perspectief van langdurige werkloosheid.
Demografen spraken al over een 'verloren generatie'. 

Een deel van deze jongeren kroop zo dicht mogelijk onder de paraplu
van de ouderen om droog te blijven. Ze conformeerden zich in extreme
mate aan de wereld van de gevestigden en de machtigen: de latere
yuppen. Een andere deel koos voor de positie van buitenstaander. Ze
ontwikkelden zich, zoals Poppe en Rottenberg het noemen, tot een
'doe-het-zelf-generatie', met arbeiderskleding uit de jaren dertig,
een levensstijl van eerlijke soberheid, en dat alles onder de
geuzenvlag 'No Future'. Ze praatten minder, deden meer. Bij hen was
geen sprake meer van wereldhervormende ideologieën. De ooit
veelbezongen inspraak werd weggehoond, de acties waren direct, fysiek,
lokaal en offensief. Het 'politiek haalbare' telde niet.
Geweldsgebruik had zijn taboe verloren. Maar ook de luchthartigheid
van de jaren zestig was voorbij. De toon was streng, de kleuren waren
donker en in sommige kraakpanden was het al mis als je per ongeluk de
foute schoenveters had. 

Wat plechtiger gezegd: de actievoerders van de jaren tachtig waren
niet meer op participatie gericht, op meedoen in het systeem, zoals in
de jaren zestig, maar eerder op dissociatie, een zich afsluiten in de
eigen subcultuur van de kraakpanden en kraakcafés. Het kraken van
distributiewoningen was bijvoorbeeld bij de 'participerende'
actievoerders van de jaren zestig volstrekt 'not done'. Bij de nieuwe
generatie werd het een normale gang van zaken: hun systeem is het onze
niet. De kraakspreekuren, die aanvankelijk voor iedere woningzoekende
open stonden, werden vanaf 1980 steeds vaker een politieke sluis: wie
laten we wel tot onze groep toe, wie niet? De massale organisatie
veranderde zodoende, aldus Duivenvoorden, in 'een in mootjes gehakte
splinterbeweging, die kenmerken begint aan te nemen van een geheim
genootschap'. Ook intern ontstonden op den duur allerlei splitsingen.
In een pakhuizencomplex aan het Waterlooplein werd zelfs een muur
opgetrokken, dwars door het pand, die twee ruziënde groepen uit elkaar
hield. 

Tegelijkertijd bekommerden steeds minder hoofdstedelijke krakers zich
om de vraag wat hun overige 700.000 stadsgenoten eigenlijk deden en
dachten. Zelfs het boeiende feitenrelaas van Eric Duivenvoorden -
grotendeels gebaseerd op het zogenaamde Staatsarchief - ontkomt soms
niet aan deze eenkennigheid. Wie had twintig jaar geleden kunnen
denken dat er een geschiedenis van de kraakbeweging zou verschijnen
zonder, bijvoorbeeld, één woord over de rol van Radio Stad en de
legendarische verslagen van Stan van Houcke? Of over advocaten als
Phon van der Biesen, Dolf Hartkamp en het Advokatencollectief Noord -
hoewel de kraakbeweging zonder hun taaie juridische strijd nergens was
geweest? En hoe kun je zo'n omvangrijk geschiedenisboek schrijven
zonder maar te reppen over, met name, het Amsterdamse
huisvestingsbeleid in zijn algemeenheid en de gevechten om kapitaal
die Jan Schaefer in die tijd voerde? 

In zijn roman Boze Geesten geeft Dostojevski een prachtige
beschrijving van de gewezen revolutionair Stepan Trofimowitsj, die hij
vergelijkt met Gulliver die terugkwam uit het land van de
lilliputters: hij bleef zich een reus voelen, ook toen hij gewoon weer
door de straten van zijn eigen stad liep, hij bleef voetgangers en
rijtuigkoetsiers toeroepen dat ze moesten oppassen dat hij ze niet per
ongeluk zou vertrappen, hij bleef maar denken dat hij gigantisch was
en al de anderen klein. 

In een soortgelijke roes leefden na 1980 ook delen van de
kraakbeweging. De 'anti-impies' brachten de ontruiming van hun pand in
de Tesselschadestraat moeiteloos in verband met 'het revolutionaire
verzet tegen het verenigd Europa van het kapitaal'. Latere
RaRa-aanslagen - bijvoorbeeld in april 1989 tegen Shell in Hilversum -
hadden soms meer te maken met interne machtsconflicten dan met welk
wereldprobleem dan ook. Andere groepen voelden zich gerechtvaardigd
tot de 'strategie van de maximale schade', waarbij overal winkelruiten
aan diggelen gingen en etalages werden geplunderd. Dat men zo de hele
stad van zich vervreemdde, werd op de koop toe genomen. Op een gegeven
moment moest 'de Lucky Luijk' worden heroverd op een knokploeg: 200
krakers werden ingezet, de operatie werd voorbereid met militaire
precisie, en dat alles om welgeteld drie kraakwachten te
overmeesteren. Toen op 11 oktober 1982 na de ontruiming van datzelfde
pand een tram in brand vloog - overigens buiten de directe schuld van
de krakers - wist iedere Amsterdammer dat het voorbij was met de
sympathie. Van de tram blijf je af in deze stad. Alleen de krakers
zelf hadden niets in de gaten. 

De kraakbeweging deed in veel opzichten denken aan de Autonomen in
Italië, een ideale broedplaats voor terroristische groepen als de Rode
Brigades. Toch is het nooit zover gekomen. De politie heeft zelden of
nooit geschoten - al was het soms op het randje. Door de krakers is
slechts tweemaal met molotovcocktails gegooid, hoewel die in grote
getalen aanwezig waren. De RaRa-aanslag op het huis van
staatssecretaris Kosto werd intern algemeen afgekeurd. Er waren
duidelijk grenzen en codes: geweld tegen personen, schade aan
buitenstaanders, het diende zoveel mogelijk voorkomen te worden.
Voortdurend waren er ook binnenskamers felle discussies. Ondanks een
paar vergaande pogingen - Sandra Rottenberg en Ine Poppe onthullen
onder andere een mislukte aanslag op het Lauwersmeer-gemaal - is er
uit de kraakbeweging geen polderterrorisme van enige omvang ontstaan.
Dat heeft wellicht te maken met de politieke traditie van dit
waterstaatsland. Het is echter ook de verdienste geweest van de meer
gematigde krakers, die hun radicale kameraden niet openlijke afvielen
en ze zo binnenboord hielden. Het bleef, wat dit betreft, allemaal
heel Hollands. 

Dat de beweging tenslotte zou imploderen lag in de lijn der
verwachting. De jarenlange pogingen van de voorman van de
Staatsliedenbuurt, Theo van der Giessen, om de boel als een nieuwe
Lenin om te smeden tot een geoliede politieke organisatie waren tot
mislukken gedoemd. Het bleef 'een samengeraapt zootje van de meeste
uiteenlopende types met ieder zijn drijfveren en motieven', aldus Eric
Duivenvoorden. 'Als er al op sommige momenten sprake is geweest van
een eenheid, dan kon die alleen tot stand worden gebracht door de
onderlinge verschillen in politieke motivatie zoveel mogelijk te
verdoezelen.' 

Ik wil nog wat verder gaan: was hier eigenlijk nog wel sprake van een
politiek fenomeen, zoals Duivenvoorden blijft veronderstellen? Waren
er niet allerlei signalen die op iets heel anders wezen: het uitstel
van volwassenheid, de nadruk op eigen kleding, symbolen, codes, de
afscherming van de rest van de wereld? Was hier, achteraf gezien, niet
veel meer sprake van een typisch sociaal-cultureel verschijnsel, een
jongerenbeweging die zich rechtvaardigde met een dunne laag politieke
retoriek? 

Duivenvoorden telt in zijn overzicht maar liefst zes
generatiewisselingen. Dat is waanzinig veel voor zo'n korte tijd. Drie
tot vijf jaar, veel langer waren de meeste krakers niet actief. Kennis
en ervaring werden niet of nauwelijks overgedragen, en iedereen boven
de vijfendertig werd weggeschoven als 'oude lul'. Geen serieuze
politieke groep zou zich ook zo gemakkelijk hebben laten 'afkopen' met
geld en etages, de manier waarop bijvoorbeeld de kraakbeweging in de
Staatsliedenbuurt is gepacificeerd. En wat er door sommigen achteraf
op het conto van de kraakbeweging wordt geschreven - bijvoorbeeld het
'bouwen voor de buurt' - is vaak al veel eerder bereikt, in de strijd
van de buurtactivisten en de ommezwaai van de PvdA in de jaren
zeventig. 

Tekenend is de snelheid waarmee deze hectische beweging deelnemers
versleet. Bijna iedereen beschrijft een worsteling om zichzelf te
hervinden, en daarna een moment van afknappen: bij de zoveelste
macho-actie van de zware jongens, bij het kraken van weer een
distributiewoning voor een stel Engelse hippies, bij de Lucky Luijk,
waar het gemeentelijke aanbod om er betaalbare woningen voor gewone
mensen van te maken genegeerd werd, enkel omdat een kleine groep weer
zijn vechtpartij moest hebben. 

Tekenend is ook de manier waarop de meeste geïnterviewden nu
terugkijken: ze praten over hun eigen ontwikkeling in die periode,
over de vormende werking van het samen wonen en strijden, zelden over
wat er concreet bereikt is voor buurt en stad. 

Een boomstam die in een vijver valt is nog geen schip. Een politieke
beweging moet kunnen manoeuvreren in het politieke veld. De
kraakbeweging wilde dat niet, maar was daartoe ook niet in staat. Men
liep voortdurend vast op de eigen, innerlijke tegenstrijdigheid: aan
de ene kant wilde men niets met 'de staat' en 'het systeem' van doen
hebben, aan de andere kant werden er voortdurend eisen aan gesteld,
als een moedertiet waaruit eindeloos subsidies en uitkeringen konden
worden gemolken. 

Duivenvoorden beschrijft gedetailleerd hoe op vrijwel alle cruciale
momenten de krakers met geen mogelijkheid tot een eenduidige
besluitvorming konden komen. Al vanaf de rellen van 30 april 1980
bestond er een openlijke tweedeling tussen degenen die zich afkeerden
van het straatgeweld en degenen die juist op die lijn wilden doorgaan.
Bij de ontruiming van het Wijers-complex in 1983 verspeelde men zelfs
het compromis dat de gemeente aanbood, een reeks panden aan het
Entrepotdok (!), enkel omdat men er niet mee om kon gaan. 

Hier keerde de romantiek zich ten slotte ook tegen de eigen beweging:
alleen het individuele gevoel gaf de doorslag, de korte termijn, de
kick van het straatgevecht, en wat de meerderheid vond telde niet. Het
verwijt van de krakers was altijd dat hun beweging werd
'gedepolitiseerd'. Toch hebben ze daar zelf de grootste bijdrage toe
geleverd. 

In totaal hebben naar schatting 35.000 Nederlanders zich kortere of
langere tijd 'kraker' genoemd. Meer dan de generatie van de jaren
zestig zijn ze hun idealen trouw gebleven. Het bleven doe-het-zelvers,
in de film- en tv-wereld, in de journalistiek, in allerlei eigen
bedrijfjes. Een exploitant van een kraakcafé is groothandelaar in bier
geworden. Een ander gebruikt zijn improvisatietalenten nu in het
opzetten van vluchtelingenkampen in Afrika. Hun beweging was meer dan
ketelmuziek, maar over de diepere achtergronden moeten latere
historici zich nog maar eens buigen. Misschien was het een moment van
waarheid: een generale repetitie voor wat kan gebeuren als mensen die
enkel een geschiedenis van welvaart hebben, opeens in een crisis
verzeild raken. Misschien was het een laatste toevluchtsoord voordat
de postmoderne disciplinering ongenadig zou toeslaan. Misschien was
het beide. Voor dit moment moeten we het doen met de boeiende
sfeertekeningen van Bilwet, Sandra Rottenberg en Ine Poppe. Plus nu
ook het kleine standaardwerk van Eric Duivenvoorden. Want dat staat
voorlopig. Als een huis. 

Eric Duivenvoorden: Een voet tussen de deur. Geschiedenis van de
kraakbeweging 1964-1999. 

De Arbeiderspers, 300 blz. ƒ39,90 

Ine Poppe en Sandra Rottenberg: De kraakgeneratie. 18 portretten van
krakers uit de lichting 1955-1965. 

De Balie, 156 blz. ƒ39,50 

Schrijverscollectief Bilwet: Bewegingsleer. Kraken aan gene zijde van
de media. Met een voorwoord van Patrick van IJzendoorn. Ravage, 104
blz. Herdruk uit 1990. ƒ10,- (Te bestellen door ƒ10,- over te maken op
giro 5859751 t.n.v. Vereniging Ostade Blade, Amsterdam) 




------------------ kraken-post@dvxs.nl ------------------------------
        krakenmail nalezen:  http://www.dvxs.nl/~skwot
         http://squat.net voor uitgebreid kraaknieuws
        activistisch websurfen: http://jump.to/hblinks
---------------------------------------------------------------------


New Message Reply About this list Date view Thread view Subject view Author view

This archive was generated by hypermail 2b29 : 04/29/00 CEST