From: Joop Ankerman (ankerman@angelfire.com)
Date: 07 Mar 2001 17:09 uur
Van krakers en de dingen die voorbij gaan
Werkgebouw het Veem in Amsterdam
Arjen Oosterman
Het zal eind 1981 geweest zijn, toen de krakersrellen al goeddeels voorbij en
de ruimtenood in de stad nog steeds aanzienlijk waren, dat architect Jaap
Baars met toestemming van eigenaar Pakhoed een 10.000 m2 groot pakhuis
aan de Van Diemenstraat in Amsterdam kraakte, met de sleutel in de hand.
(De erfpacht was bijna verlopen en er rustte een sloopplicht op het pand. Door
het te laten kraken kwam Pakhoed gratis van dit probleem af.) Dit Oranje
Nassauveem zou in de eerstvolgende tien jaar omgebouwd worden tot
'Werkgebouw het Veem'. Er wordt nog steeds aan gesleuteld. Men vindt er
onbekommerdheid naast verantwoordelijkheid, expressie van het persoonlijke
naast de integriteit van het geheel. Verslag van een zoektocht.
Het Oranje Nassauveem in Amsterdam
zoals aangetroffen door de krakers in 1981.
foto: Josephine Hamming
Het Veem biedt onderdak aan een 80-tal kleine bedrijven en kunstenaars, een
galerie en een theater met cafi. Onder de bevolking van het gebouw bevinden zich
fotografen, vormgevers, beeldend kunstenaars (van de materikle en de digitale
soort), een lijstenmaker, een (lood)drukker, uitgevers, een houtverwerkingsbedrijf,
een onderzoeksbureau, een vertaalcollectief, architecten, een dansstudio en een
'inert uitvinder'. Kleurrijke mensen, uitgerust met een overwegend gematigd
maatschappijkritisch bewustzijn, die al tien, vijftien en sommigen dus bijna twintig
jaar bezig zijn in het Veem. Mensen die ruimte zochten voor hun persoonlijke
activiteit, noodzakelijkerwijs goedkope ruimte die de stad niet bood. Mensen die
de tijd en bereidheid hadden hun eigen muren te metselen, deel te nemen aan de
sloop- en verbouwwerkzaamheden en voldoende betrokkenheid op konden brengen
om te participeren in de eindeloze vergaderingen en andere overlegvormen die
nodig bleken om het gewenste bedrijfsverzamelpand met culturele inslag en
identiteit een legale en in alle opzichten van overheidswege goedgekeurde status
te verlenen.
Er zijn meer ateliers en kleine bedrijfsruimten gecrekerd in leegstaande scholen,
fabriekspanden, drukkerijen en wat er zich verder voordeed aan onrendabel
onroerend goed. Maar zelden is er door een groep krakers met zoveel zorg voor het
gebouw gewerkt aan consolidatie en verbouwing van hun pand. Het resultaat,
waaraan nog steeds gewerkt wordt, maar dat na twintig jaar een soort definitieve
onvoltooidheid heeft bereikt, is architectonisch niet schokkend en in veel opzichten
erg gewoon. Witte wanden, trapkokers van staal en draadglas, gekleurde
anhydrietvloeren. Ongewoon is dat de integriteit van het gegeven, het gebouw in
zijn maagdelijke staat, steeds kernpunt is geweest bij alle ingrepen en ruimtelijke
beslissingen die genomen moesten worden. Door de vier krakers van het eerste uur
en de geleidelijk uitdijende groep gebruikers die werd toegestaan zich aan te
sluiten, werd de waarde van het pand niet alleen als 'gratis' huls voor goedkope
werkruimte gezien (wonen werd van meet af aan geweerd), maar als
architectonische kwaliteit, identiteit, karakter dat zorg behoefde en inspanning
rechtvaardigde.
Bepalend voor het succes van het Veem als organisatie en als gebouw - het
geringe verloop en de lange wachtlijst zijn indicatief - zijn uiteenlopende aspecten.
Zowel intern als naar buiten toe is belangrijk geweest dat het collectief van
individuen van begin af aan een rechtsvorm heeft gehad - eerst een stichting die
later werd omgezet in een vereniging. Iedereen is steeds mede verantwoordelijk
gemaakt voor alle beslissingen en werkzaamheden die er moesten gebeuren, en
steeds is er gezocht naar normale verhoudingen met de buitenwereld: de
gemeente, banken, aannemers enzovoort. Daardoor is het gelukt 'een partij' te zijn
en een 'speler' op het cultureel-economische veld van Amsterdam.
Een tweede aspect is het zelfbeheer. Het pand is eigendom van het collectief en
met een provinciale en gemeentesubsidie gerestaureerd, verbouwd en aangepast
aan installatietechnische en veiligheidseisen (totale begroting ruim 5 miljoen
gulden, waarvan 1,6 miljoen gesubsidieerd). Hoewel de wet- en regelgeving diep in
zo'n pand doordringt en via de vereiste vergunningen en benodigde subsidies om
te kunnen voldoen aan die vereisten de invloed van derden (met name de
gemeente, die greep wenste te hebben op het toelatingsbeleid van het Veem)
steeds weer een dominante rol dreigt te gaan spelen, heeft het collectief zelf
greep op het pand en het gebruik weten te behouden. De voortdurende afweging
het spel volgens de regels te spelen of de regels aan de laars te lappen leidde
intern tot splijtende discussies, maar het collectief heeft dat zonder schisma
overleefd. Bij de bemiddeling tussen de buiten- en de binnenwereld speelde een
belangrijke rol dat via onderhandelingen en begrotingen een informele economie
formeel gemaakt moest worden. Een van de hoofddoelstellingen van het collectief,
het laag houden van de huren, kon overeind gehouden worden door
zelfwerkzaamheid te kapitaliseren. Door een vooraf begrote bijdrage in natura te
leveren aan de verbouwing kon eenieder de vierkante meterprijs voor zijn of haar
atelier drukken, wat ook als principe geaccepteerd werd door subsidiegevers en
geldschieters. Ook werd in de begroting 1,1 miljoen opgenomen als kapitalisering
van al uitgevoerd werk.
Maar zonder de aanwezigheid van meet af aan van een architect, die ronduit
verliefd was op het gebouw en de ruimtelijke kwaliteit, was het resultaat
beslissend anders geworden. Meestal laten tot bedrijfsgebruik omgevormde
kraakpanden zien dat zonder ruimtelijke regie er een woekering van separate
kamers ontstaat. Hier kon de planning van trappenhuizen, leidingkokers,
toiletgroepen, een liftschacht en bovenal het vrijhouden van de gietijzeren
kolommen in de gangen vanuit professionele beheersing tot stand komen. Toch is
het niet de beheersing van het 'Ontwerp'. Jaap Baars is aanvankelijk bepalend en
vervolgens belangrijk geweest bij de eindeloze reeks beslissingen met ruimtelijke
en materikle implicaties, maar het proces is dermate uitgesmeerd in tijd en grillig
verlopen, bovendien gestuurd en beonvloed door een complex bouwwerk van interne
commissies (bestuur, zelfwerkzaamheid, subsidieonderhandeling, begroting, bouw,
esthetiek en wat al niet) dat het auteurschap nogal diffuus is.
Zo besloot men bij de aanleg van de trappenhuizen dat de weggezaagde balken en
vloerdelen hergebruikt zouden moeten worden voor de trappen zelf. Een
beeldhouwer in huis, Barten van Elden, kreeg later apart opdracht voor het
ontwerpen en uitvoeren van de trapleuningen waarna hij ook het
brievenbussenblok maakte. En zo waren er meer beeldbepalende beslissingen die
gaandeweg tot stand kwamen.
Geksthetiseerde slijtage
De spanning die met het vorderen van de verbouwing steeds manifester is
geworden, de spanning tussen optimale vrijheid voor het individu, een collectieve
aanpak en eisen die de maatschappij stelt aan een zakelijke omgeving - het Veem
is sociaal gezien een dorp, maar commercieel gezien niet apriori een wijkplaats
voor autonomen en uitkeringstrekkers - wordt mooi geollustreerd door de
behandeling van vloeren en wanden van de gangen.
Na afronding van de verbouwing kreeg een kunstenaar in huis, Marca van der Linde,
opdracht een kleurenschema voor vloeren en deuren te maken. Ze kwam met het
voorstel de vloer af te werken met drie verschillende, niet-slijtvaste kleurlagen
over elkaar heen, die na verloop van tijd geconsolideerd zouden moeten worden
met een slijtvaste toplaag. Het resultaat (na eindeloze onderhandelingen met
fabrikant en uitvoerend bedrijf, want werken met slijtage staat haaks op de
praktijk van deugdelijkheids- en duurzaamheidsgarantie!) is dat de vloer het
gebruik van de ruimten 'uitdrukt': bij de intensief belopen vloerdelen komen
onderliggende kleurlagen aan de oppervlakte; een soort 'ecologische paden' in het
gebouw. Het is een project dat niet alleen tijd en gebruik ervaarbaar maakt, maar
dat ook een verzet tegen de gelijkschakelende en dwingende burgerlijke esthetiek
van 'gepoetste schoenen' inhoudt. Bovendien spreekt er een bewustheid uit van de
potentieel fixerende werking van kunstingrepen op de levendigheid en openheid
van zo'n werkgemeenschap. De geksthetiseerde slijtage legt de nadruk op het
gebruiksaspect van het gebouw, het achteloze ook daarvan. De vloer is te
beschouwen als een kritisch commentaar op een tendens die inmiddels duidelijk
wordt.
Nu de dreigingen het hoofd zijn geboden en de grote tijds- en geldinvesteringen
gedaan zijn, is de fase van beheer, consolidatie en wellicht uitbouw van de
culturele aanwezigheid in de stad aangebroken. Hoe om te gaan met succes
(expansie van de zittende bedrijfjes), hoe om te gaan met het begrijpelijk
verlangen van bedrijven zichtbaar te zijn aan de gevel (reclameborden), hoe
noodzakelijk is een uitnodigende entree voor Veemtheater en -cafi?
Bewegwijzering, uniformering van gevelborden 'om het gebouw niet kapot te
maken', het zijn evenzovele compromissen met de ongebondenheid van het
individu. Dat werkt door tot op het banale niveau van deurmatjes. De
brandveiligheid vereist dat de gangen, aanvankelijk stapelplaatsen van alles dat
niet direct nodig was binnen het atelier, leeg worden gehouden. Alleen in het
souterrain mag het daar gevestigde houtbewerkingsbedrijf de gangen als opslag
gebruiken. Nu de wanden zijn gestuct en na veel geharrewar van een laklaag zijn
voorzien (zodat bezoekers geen kalk meer aan hun kleding krijgen) en ook de
vloeren zijn afgewerkt, begint de esthetiek van strakke lege gangen een factor te
worden. Esthetisch verlangen en representativiteit komen nadrukkelijker in het
spel. Het 'luisteren naar het gebouw' begint de strijd aan te binden met de
behoefte aan gemak en herkenbare individualiteit. Het pleidooi van de
beheerscommissie om de losse deurmatten in de gangen te verbieden wordt door
anderen gezien als op holgeslagen estheticisme en miskenning van de
oorspronkelijke uitgangspunten van het Veem. Aanvankelijk had het individu
genoeg aan zichzelf en wat ruimte, maar zo simpel ligt dat allang niet meer. De
'starters zonder businessplan' zijn 20 jaar ouder en maatschappelijk vaak succesvol
geworden.
Het verbouwde interieur.
foto: Reni Gerritsen
Een burcht met vaste oeververbinding
Hoe groot zijn de cirkels die je om zo'n project als het Veem kunt trekken, hoe
zwaar is de steen in de vijver van architectuur en samenleving? In zijn specificiteit
is het Veem een eenmalige toevalligheid, de samenkomst van de juiste mensen op
het juiste moment op de juiste plaats. Als model en als experiment valt er
misschien iets meer over te zeggen. En dan gaat het niet om de afgewogen mix
van functies, de opzet als onderneming en het institutionele culturele belang. Hier
gaat het om de wisselwerking tussen architectuur en gebruiker, de wederzijdse
beonvloeding, het open eind.
Op een moment dat architectuur een schrijn is te midden van een spiegelende
vijver; dat materikle perfectie niet een streven is, maar de norm; dat Het Ontwerp
de ordening, het uiterlijk en het gebruik van de ruimte bepaalt tot in het kleinste
detail; dat stijl, mode en vorm een onontwarbare kluwen zijn geworden, is het
interessant om te zien dat architectuur (nog steeds) een proces kan zijn, een
sociale factor, een resultante. Architectuur niet louter als afbeelding van het
geonvesteerde kapitaal, niet als smeermiddel voor de reproductie van kapitaal, als
zoethouder en verleider, niet als knecht van hikrachie en macht, niet als
consumptie, maar ook niet architectuur als these of als experiment. Een
architectuur zonder a priori. De vraag of zich dat boven het schaalniveau van het
individu laat herhalen is niet eenvoudig te beantwoorden. Bij het Veem is de
aanwezigheid, het gegeven, van een onverwoestbaar sterk en mooi en gratis casco
de conditio sine qua non; bij volledige nieuwbouw vormt alleen al het
kapitaalsbeslag een hindernis van vrijwel onneembare hoogte. Als experiment is
interessant dat de kolonisatie van een structuur, van een casco door een groep
mensen een in alle opzichten beheersbaar resultaat heeft opgeleverd. De
theoretische verbanden met utopische verlangens van de naoorlogse en zelfs
vooroorlogse architectuur zijn talrijk en voor de hand liggend. Interessanter is het
praktisch belang; de overheid is niet erg geneigd de occupatie van gebouwen en
gebieden over te laten aan burgers. Dat dat wel kan is hiermee aangetoond.
Voor 1,4 miljoen aan subsidie (de provincie droeg 0,2 miljoen bij) heeft de
gemeente er een cultureel starterscentrum bijgekregen met 80 eenheden, een
theater, cafi en galerie. Ontstaan en beheer zijn wellicht ongebruikelijk, het
feitelijk resultaat is maatschappelijk goed inpasbaar.
These
In deze tijd van totale esthetisering, waarbij zelfs zoiets intiems als het eigen
lichaam voornamelijk als te perfectioneren object wordt gedacht, is het beter
begrippen als 'echtheid' en 'authenticiteit' te vermijden. De initikle emotie en de
inzet van ruimtelijk handelen kunnen authentiek zijn, het resultaat gaat op in de
zee van beelden die zich aan ons voordoet. Ook woorden als 'weerstand bieden' en
'ontsnappen aan' hebben een bedenkelijke klank, daar ze op voorhand de
gegevenheden van het hier en nu als negatief definikren. Nee, intellectueel gezien
is elke poging om het ruimtelijk ontwerpende, conditionerende of vormende
handelen te verbinden aan een manier van leven, aan een manier van zijn, zijn
waarheidspretentie kwijtgeraakt. Zelfs als persoonlijk feit valt dat verband te
betwisten.
En toch. Het staat er, het functioneert, het functioneert zelfs heel goed. Op
internationale symposia mogen vertegenwoordigers van het Veem dit mirakel als
voorbeeld opvoeren, ministers en staatssecretarissen komen graag persoonlijk de
zaak in ogenschouw nemen. En het is waar, wie bij de eveneens tot kantoor- en
bedrijfsruimten verbouwde buurpanden gaat kijken, ziet wel degelijk verschil
tussen de feiten van de projectontwikkelaar en de feiten van het Veemcollectief.
De standaardoplossingen, de systeemplafonds, de nietszeggendheid van de
gerealiseerde standaard werkomgevingen, de afwezigheid in die pakhuizen van een
beleving van het gegeven, de grove doorbrekingen van de straatgevel, het is een
werkelijkheid die op totaal andere waarden is gebaseerd dan die van het Veem.
Het Veem heeft wellicht iets puberaals in zijn weerstand tegen het confectiepak
met bijbehorende stropdas, maar er is wel een samengaan van architectuur en
beeldende kunst gerealiseerd zonder dat die twee elkaar dwingen, negeren of voor
gek zetten. Dat die vooralsnog open relatie op termijn zal verharden, zal
uitkristalliseren lijkt onvermijdelijk. De voornaamste brandstof van het project is
de fysieke betrokkenheid van alle deelnemers bij 'de zaak'. Maar kan die
standhouden als ateliers worden onderverhuurd en oorspronkelijke bewoners nog
slechts een nostalgische band met het Veem onderhouden? En wie zijn die
bewoners eigenlijk? Zijn het de fakkeldragers van een naoef idealisme, waarbij wie
je bent en wat je doet veel belangrijker zijn dan wat je verdient? Mensen die
volwassen zijn geworden met een houding waarbij uitsluitend de inhoudelijke
motivatie van handelen ter discussie kon staan en iedere financikle (bij)gedachte
als verachtelijk werd verworpen? Een houding die inmiddels als 'jaren zeventig' is
bijgezet in het wassenbeeldenmuseum van de generaties? Het Veem is een these;
de these van een inhoudelijk gevuld leven; van een niche in een maatschappij die
niet tout court wordt afgewezen, maar evenmin zonder meer wordt aanvaard, laat
staan omhelst; de these van de creativiteit als bindende factor, als
gemeenschappelijkheid; de these van het verband tussen werk, leven en
verblijfplaats.
Juist of niet, op termijn zal het gebouw opnieuw gekoloniseerd moeten worden, uit
woede of totale minachting voor het gerealiseerde, uit puur opportunisme wellicht.
Het zal een nieuwe procesgang in beweging kunnen zetten, een nieuwe opening
forceren. Er is wel hoop in architectuur, geen troost.
Naschrift
Een deel van de gebruikers van het Veem, intern tweede generatie genoemd,
herkent zich niet in het bovenstaande. Dat kan ook nauwelijks, omdat niet een
beeld van de huidige activiteiten en gemeenschap wordt geschetst, maar de
transformatie van een omgeving en het verband met zijn gebruiker centraal staat.
De tweede generatie verkeert in de luxe positie begrippen als 'architectuur' (als
repressief begrepen) verre van zich te kunnen houden en zich te kunnen
concentreren op gebruik van het gebouw en uitbouw van de culturele potenties. De
bekendheid van het Veem moet vergroot worden, de mogelijkheden beter benut;
het geneuzel over dat gebouw moet maar eens afgelopen zijn! Die inzet is helder
en begrijpelijk genoeg. Maar op termijn zal de architectuurvraag zich bij deze
gebruikers, dit deel van het collectief, ook aandienen, onontkoombaar. Of men de
moed zal hebben die dan te herkennen en te erkennen, is een open vraag.
Uit: Archis
Who needs Cupid? Matchmaker.com is the place to meet somebody.
FREE Two-week Trial Membership at http://www.matchmaker.com/home?rs=200015
--------------------------------------------------------------
afmelden kan via: kraken-post-unsubscribe@dvxs.nl
opnieuw aanmelden: kraken-post-subscribe@dvxs.nl
info: http://kraken.dvxs.nl archief: http://skwot.dvxs.nl
|