----------------------------------------------
From: Joop Ankerman (ankerman@angelfire.com) Date: 17 May 2002 15:49 uur
De zaak-Katshuis in Arnhem heeft unieke en belangrijke jurisprudentie opgeleverd: Het Gerechtshof Arnhem heeft erkend dat na 20 jaar kraak geen ontruimingsvordering meer kan worden ingesteld. Dit is gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek waarin staat dat een rechtsvordering na 20 jaar is verjaard. De krakers blijven echter wel onrechtmatige gebruikers van het pand, maar daar kan na 20 jaar niet meer juridisch tegen worden opgetreden. In deze zaak is niet bekeken of de krakers na 20 jaar kraak ook het eigendom kunnen claimen, dat komt in een latere procedure nog aan de orde. Voor het claimen van eigendom geldt volgens het Burgerlijk Wetboek de regel dat het onrechtmatig bezit van onroerend goed na 20 jaar is verjaard. De vraag of de krakers van het Katshuis zich eigenaar mogen noemen hangt af van de vraag of ze zich als bezitters danwel als houders hebben gedragen. Als het Katshuis deze laatste zaak ook wint mogen ze terug naar het pand.
Het blijft echter bijzonder wrang dat de rechtbank in eerste instantie de ontruimingseis had toegewezen en dat pas nu in hoger beroep blijkt dat dat nooit had gemogen. Die eerste uitspraak is een zeer grove en onbegrijpelijke rechterlijke dwaling geweest met een nodeloze ontruiming tot gevolg.
Hieronder het vonnis van het Gerechtshof in Arnhem
LJN-nummer: AE2653 Zaaknr: 02/015
14 mei 2002
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
tegen:
1. [geontimeerde sub 1] en
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van de president van de rechtbank te Arnhem van 16 oktober 2001, in kort geding gewezen tussen appellanten (hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten]) als eisers in conventie, verweerders in reconventie en onder meer geontimeerden (hierna gezamenlijk te noemen: [geontimeerden]), als gedwongen tussenkomende partij in conventie, eisers in reconventie, alsmede naar het door genoemde president op 28 november 2001 tussen partijen uitsluitend nog in reconventie gewezen eindvonnis.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 11 december 2001 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voormelde vonnissen, voorzover in reconventie gewezen, met dagvaarding van [geontimeerden] voor dit hof. In dit exploot hebben [appellanten] vijf grieven tegen het vonnis van 16 oktober 2001 en zeven grieven tegen het vonnis van 28 november 2001 geformuleerd en toegelicht en aangekondigd te zullen concluderen dat het hof de tussen hen en [geontimeerden] gewezen vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geontimeerden] tot ontruiming van het Katshuis (zoals nader aangeduid) af zal wijzen en [geontimeerden] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.2 De zaak is aangebracht ter rolle van 8 januari 2002. [appellanten] hebben mondeling geconcludeerd voor eis overeenkomstig het exploot van dagvaarding.
2.3 [geontimeerden] hebben bij memorie van antwoord verweer gevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof [appellanten] in het door hen ingestelde apphl niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hun grieven zal verwerpen met bekrachtiging, zonodig onder verbetering van gronden, van de bestreden vonnissen, een en ander met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het apphl.
2.4 Ter zitting van 28 februari 2002 hebben partijen de zaak door hun procureurs doen bepleiten overeenkomstig door hen overgelegde pleitnotities. Aan beide partijen is akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe producties.
2.5 [appellanten] hebben bij gelegenheid van het pleidooi hun eis in hoger beroep vermeerderd in dier voege, dat het hof [geontimeerden] tevens zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het arrest [appellanten] toegang te verlenen tot het Katshuis en het Katshuis onvoorwaardelijk te hunner beschikking te stellen en [appellanten] in de gelegenheid te stellen tot gebruik van (het) Katshuis op de wijze waarop daarvan door hen tot de datum van ontruiming gebruik werd gemaakt.
2.6 Nadat partijen nog hebben geprobeerd tot een minnelijke regeling te komen, hebben zij het hof bij brief van 14 maart 2002 alsnog verzocht arrest te wijzen en daartoe hun procesdossiers overgelegd.
3 Vaststaande feiten
In hun eerste grief tegen het tussenvonnis hebben [appellanten] als onjuist aangemerkt, dat de president als vaststaand heeft aangenomen, dat in of na 1980 een of meer gedeelten van het Katshuis zijn gekraakt. Volgens hen is het Katshuis op 22 november 1980 volledig gekraakt. Aangezien [geontimeerden] het betoog van [appellanten] als onjuist hebben bestreden, zal het hof hierna (rechtsoverweging 4.4) op dit punt ingaan.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1.1 In hun tweede grief tegen het tussenvonnis stellen [appellanten], dat de president [geontimeerden] ten onrechte heeft ontvangen in hun vordering in reconventie.
4.1.2 Het door [appellanten] in conventie gevorderde rechterlijk bevel is voorzien in art. 37, tweede lid van de Kadasterwet. Ingevolge deze bepaling dienden [geontimeerden], als bij het in te schrijven feit betrokken partij, in het tegen de bewaarder aangespannen geding te worden geroepen.
4.1.3 [geontimeerden] hebben gemotiveerd en gedocumenteerd betoogd, dat zij als zelfstandige procespartij hebben te gelden en derhalve gerechtigd waren, een eis in reconventie in te stellen. Zij hebben zich daarbij terecht beroepen op de wetsgeschiedenis van art. 12a Rv. (oud), waarin aan de gedwongen voeging of tussenkomst de zelfde werking wordt toegekend als aan de vrijwillige voeging of tussenkomst en welke dus leidt tot een volwaardige en zelfstandige procespositie voor de gedwongen tussenkomende partij (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), pp. 19 en 20).
4.1.4 Aan de door [geontimeerden] aangehaalde vindplaatsen kan nog worden toegevoegd, dat in de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch. Kadasterwet, blz. 174) van het huidige art. 37 Kadasterwet het volgende is vermeld:
4.1.5 Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat [geontimeerden] als tussenkomende partij een volwaardige, zelfstandige procespositie innamen en daarom gerechtigd waren de onderhavige vordering in reconventie in te stellen, zodat de tweede grief moet worden verworpen.
4.2 Door de overige grieven wordt de vordering tot ontruiming in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4.3 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, danwel onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de overgelegde producties, kan het volgende (nader) worden vastgesteld.
Het "Katshuis" aan de Sweerts de Landasstraat 69-73 te Arnhem heeft oorspronkelijk bestaan uit een winkelwoonhuis op de benedenverdieping (nr 71), met twee afzonderlijke bovenwoningen (linksboven nr 69, rechtsboven nr 73, gezien vanaf de straat).
4.4.1 De eerste grief stelt de vraag aan de orde of moet worden aangenomen, dat het gehele pand in november 1980 is "gekraakt".
4.4.2 [geontimeerden] hebben ter bestrijding van die grief niet zozeer gesteld, dat onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen de verschillende delen van het pand, maar veeleer de nadruk gelegd op hun stelling, dat niet aangetoond zou zijn dat het Katshuis vanaf november 1980 voortdurend gekraakt zou zijn. Zulks ook nog, zoals blijkt uit de memorie van antwoord sub 39-42, nadat [appellanten] dit punt in hun eerste grief expliciet aan de orde hadden gesteld.
Door [appellanten] is in eerste aanleg als productie 9. een artikel in "De Gelderlander" van maandag 24 november 1980 overgelegd. Daarin wordt zonder onderscheid geschreven over het in het voorafgaande weekeinde kraken van "de leegstaande huizen" en "het pand".
4.4.4 Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat voorshands voldoende aannemelijk is, dat het gehele Katshuis op 22 of 23 november 1980 is gekraakt, zodat de eerste grief terecht is voorgesteld.
4.5.1 Eveneens op grond van het vorenstaande, nog aangevuld met de door [appellanten] overgelegde uittreksels uit de gemeentelijk basisadministratie, is het hof van oordeel, dat voorshands voldoende aannemelijk is, dat het Katshuis vanaf op zijn laatst 23 november 1980 onafgebroken zonder toestemming van de opvolgende eigenaars bij wisselende bewoners resp. actiegroepen in gebruik is geweest.
4.5.2 Naar het voorlopig oordeel van het hof is daarom in ieder geval vanaf 23 november 1980 sprake geweest van een als onrechtmatig te kwalificeren continue inbreuk op het eigendomsrecht van het Katshuis. De wisseling der bewoners resp. actiegroepen ontnam aan het Katshuis niet zijn gekraakte toestand. Namens [geontimeerden] is wel opgeworpen, dat gedurende korte of langere tijd van gedogen sprake zou zijn geweest, maar dit argument miskent dat gedogen niet meer inhoudt dan dat tegen een onrechtmatige toestand niet wordt opgetreden, echter zonder dat de onrechtmatigheid wordt weggenomen.
[geontimeerden] hebben aangevoerd, dat de grondslag van hun vordering niet is gebaseerd op het bekindigen van een onrechtmatige toestand, bestaande uit de bekindiging van de inbreuk op een eigendomsrecht. Zij ageren uit hoofde van hun, naar zij stellen, op 18 juli 2001 verkregen eigendomsrecht en willen/wilden dit door derden (krakers) beperkte recht op enig moment ten volle uitoefenen, waarvoor een ontruimingsvordering noodzakelijk bleek. [geontimeerden] baseren zich, naar zij stellen, niet op revindicatie (bedoeld zal zijn: een onrechtmatige toestand, hof) maar op eigendom.
4.5.3 De rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand verjaart, nu de wet niet anders bepaalt, door verloop van twintig jaren (art. 3:306 BW).
Anders dan namens [geontimeerden] bij gelegenheid van het pleidooi is betoogd, is de verjaringstermijn niet eerst met de invoering van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek op 1 januari 1992 aangevangen. Te dezen is art. 73 van de Overgangswet NBW van toepassing, nu het een (in het NBW voorziene) verjaringstermijn van langer dan een jaar betreft en die termijn overeenkomstig het in art. 3:314 (N)BW bepaalde vssr 1 januari 1992 aanvangt. De daarbij voorziene uitgestelde werking impliceert dat het in het NBW bepaalde omtrent de aanvang van de verjaringstermijn betrekking kan hebben op een vssr 1 januari 1992 gelegen tijdstip.
4.5.4 Te dezer zake is niet van belang of [appellanten] dan wel een of meer van hun voorgangers als bezitter dan wel als houder moeten worden aangemerkt.
4.5.5 Volgens [geontimeerden] is het beroep van [appellanten] op extinctieve verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als bedoeld in art. 6:2 tweede lid BW.
4.6 Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het voorlopig oordeel, dat de door [geontimeerden] gedane vordering tot ontruiming op het moment van instellen daarvan verjaard was en dat deze op die grond niet toegewezen had mogen worden.
4.7.1 Zoals in rechtsoverweging 2.5. is overwogen hebben [appellanten] bij gelegenheid van het pleidooi hun petitum aangevuld en, kort gezegd, ongedaanmaking van de inmiddels gekffectueerde ontruiming gevorderd.
4.7.2 Het hof stelt voorop, dat naar zijn voorlopig oordeel binnen het kader van de reconventie van dit kort geding niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, dat [appellanten] de eigendom van het Katshuis of van het door hen bewoonde (boven)gedeelte daarvan door verkrijgende verjaring als bedoeld in art. 3:105 eerste lid BW hebben verkregen. Voorshands is niet voldoende aannemelijk geworden dat [appellanten] op 23 november 2000, de dag waarop naar het voorlopig oordeel van het hof de vordering tot opheffing van het onrechtmatig gebruik verjaarde, als bezitters moesten worden aangemerkt, met name omdat aan ernstige twijfel onderhevig is of hun feitelijke machtsuitoefening naar buiten toe en ten opzichte van de eigenaar gericht was op het houden van het Katshuis voor henzelf. [geontimeerden] hebben gemotiveerd aangevoerd, dat [appellanten] ten hoogste als houders konden worden beschouwd, welke stelling gelet op het bepaalde in art. 3:108 BW en ondanks het vermoeden van art. 3:109 BW in het kader van 4.7.3 Uit hetgeen onder 4.7.2 is overwogen volgt dat in dit geding ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid, dat [appellanten] het Katshuis ook nog ten tijde van de ontruiming onrechtmatig in gebruik hadden. Herstel van de oude -dus mogelijk onrechtmatige- toestand zou naar het oordeel van het hof het kader van een ordemaatregel te buiten gaan.
5 De slotsom
Het apphl is gegrond. De bestreden vonnissen moeten worden vernietigd, met veroordeling van [geontimeerden] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in reconventie in eerste aanleg.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt de tussen partijen in reconventie gewezen vonnissen van de president van de rechtbank te Arnhem van 16 oktober 2001 en 28 november 2001;
wijst de vordering in reconventie van [geontimeerden] alsnog af;
veroordeelt [geontimeerden] in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van [appellanten] tot op de dag waarop het vonnis van 28 november 2001 is uitgesproken, bepaald op
Is your boss reading your email? ....Probably
---------------------------------------------------------------------
|