Hoog

Dit artikel is gejat van de "Groene Amsterdammer". Het orgineel staat op http://www.groene.nl/1997/03/xs_kraken.html



Op deze pagina worden een aantal boeken over de kraakbeweging met elkaar vergeleken. Het boek 'Advocaat van de hanen', van A.F.Th. van der Heijden, komt hierin als geniaal uit de bus. Deze konklusie is geheel voor rekening van de Groene Amsterdammer, want ik meen me te herinneren dat Hans Kok in het boek overlijdt omdat hij door een gegooide baksteen tegen het hoofd wordt geraakt tijdens zijn arrestatie. Dit is niet helemaal volgens de -overigens onduidelijke- feiten, en was tijdens de verfilming van het boek reden voor de kraakbeweging om de film-set te bezetten.

De Groene Amsterdammer van 15 januari1997

Steeds weer de straatstenen



Boekbespreking Nederlandse kraakliteratuur: Henk Apotheker, De vrije Singel (Luitingh-Sijthofft), Natasha Gerson, Plaatstaal (1996, Van Gennep). A.F.Th. van der Heijden, De slag om de Blauwbrug (1983) en Advocaat van de hanen (1990, Querido)

door Xandra Schutte

BEHALVE HET meisje in plooirok dat op weg naar haar Schoevers-opleiding aan de Van Baerlestraat verdwaalde tussen de krakers met bivakmuts die hun pand aan de Vondelstraat tegen de oprukkende tanks verdedigden, ken ik niemand die toevalliger in het krakersgeweld terechtkwam dan ikzelf. Het was 1982, ik had me net als student in Amsterdam ingeschreven en was op zoek naar woonruimte. Ik was op weg naar de Frans van Mierisstraat om een kamer te bekijken - naar later zou blijken een hokje van amper twee bij twee waar de huiseigenaar niettemin vierhonderd gulden huur voor durfde te vragen - maar ik strandde op het Museumplein.
Op het plein was het oorlog. Een waterkanon richtte harde stralen op rondrennende jongeren, geüniformeerde mannen sloegen met lange wapenstokken in op een groepje ongeregeld, straatstenen stuitten tegen de schilden van gehelmde ME'ers, jongens en meisjes vluchtten uit een dikke wolk rook. Verderop veranderde een stoeptegel de glimmende ruit van een bank in een splinterende ster. Een in allerhaast verlaten tram op het kruispunt vatte vlam. Ik was in de rellen bij de ontruiming van de Lucky Luijk beland.
Natuurlijk kende ik de beelden. De barricades in de Vondelstraat, de stenenregen tijdens de kroning van koningin Beatrix, de gebutste busjes vol ME'ers op weg naar een ontruiming - ik had het al lang en breed op de tv gezien. Nu stond ik er midden in. Dit is Amsterdam, dacht ik. Ik ben toeschouwer van een historisch moment. Hier wordt een groot politiek verhaal geschreven. Dit is revolutie.
De vuile huisjesmelker die het piepkleine kamertje aan mij probeerde te slijten, lachte ik niet veel later in zijn gezicht uit.
Het lijkt inmiddels eeuwen geleden. Hoe lang duurt het voordat een historische tijd werkelijk historie is? Na hoeveel tijd zijn gebeurtenissen die je hebt meegemaakt tot geschiedenis verschrompeld? Praat met de krakers van weleer en ze zullen zeggen dat ze rond 1980 het centrum van de wereld, nu ja van Nederland, waren. Het hele politieke bestel stond op de helling; politiek, justitie en politie legden het af tegen de revolterende jeugd; de revolutie stond op het punt van uitbarsten.
Maar als een oproerige tijd geschiedenis is geworden zijn er alleen nog jaartallen, droge feiten en sjablonen. Jaartallen van de belangrijkste ontruimingen en confrontaties. Sjablonen van het strijdgewoel: de blauwe uniformen en de schilden van de ME'ers, de vervaarlijke leren jacks en kettingen van de krakers, de stoeptegels en de molotovcocktails, de ijskasten op de dakranden van de kraakpanden, de bedspiralen waarmee de ramen werden gebarricadeerd, de breekijzers en de straatstenen, steeds weer die straatstenen. Maar de werkelijke opwinding, de subtiele discussies en dilemma's, de onvervreemdbaar eigen wereld van de krakers gaat met het verstrijken van de tijd verloren.
De literatuur kan die wereld weer oproepen, de verloren tijd terughalen. Misschien is het dan ook veelzeggend dat er ongekend veel boeken over kraken en krakersgeweld zijn geschreven. Sterker nog: geen episode uit de naoorlogse geschiedenis heeft zozeer haar plaats in de literatuur gevonden. A.F.Th. van der Heijden, Diana Ozon, Natasha Gerson, Martin Schouten en Henk Apotheker hebben romans in kraakpand en krakersrel gesitueerd, en dan ben ik waarschijnlijk nog schrijvers vergeten ook.
Al die auteurs zijn kroniekschrijver van hun eigen tijd. Het aardige is dat hun kronieken bij elkaar een lappendeken van de recente geschiedenis vormen en dat ze soms zelfs dezelfde lap voor hun rekening nemen. Van der Heijden beschrijft in De slag om de Blauwbrug (1983), de proloog van De tandeloze tijd, het krakersoproer tijdens de inhuldiging van koningin Beatrix. Deel vier van zijn cyclus, Advocaat van de hanen (1990), cirkelt om de dood van kraker Hans Kok in een politiecel. Natasha Gerson begint haar roman Plaatstaal (1996) met dezelfde historische gebeurtenis: de ontruiming van een kraakpand, een politieman die met scherp schiet en een kraker in zijn arm raakt, de dood van een arrestant in het huis van bewaring.
Dat is alleen nog maar het begin van haar boek. Alle gebeurtenissen die de kraakgeschiedenis vanaf dan - de expliciete datering geeft aan dat oktober 1985 het startpunt van Plaatstaal is - markeren, zijn braaf verwerkt: de brandbom in Kedichem waar de Centrum Partij confereert en CP-secretaresse Wil Schuurman die haar been verliest, de Rara-aanslag op de Makro in Nuth, de verharding binnen de kraakbeweging en de jacht op 'verraders', een twee jaar oud lijk dat in een kraakpand wordt aangetroffen, de politie-inval bij het journalistencollectief Opstand, de opkomst van de lovedrug XTC en de granaat onder de auto van een wereldberoemd Nederlands kunstenaar.

HENK APOTHEKER heeft met De vrije Singel weer een thriller gemaakt over het halfvergane lijk dat na een ontruiming achter een muurtje is gevonden.
Diana Ozon balde de verharding en het machismo van de kraakbeweging samen in één persoon: de ongewassen mannetjesputter Jack die met het RAF-handboek naar bed placht te gaan en op straat achter elke boom een spiedende politieman vermoedt. Kraker Jack (1991) is een onvervalste satire van de kraakwereld 'van binnen uit', zoals Ozon trots liet weten, en een satire staat, dat weten we, altijd dicht bij de werkelijkheid.
En Martin Schouten heeft het kraakpand louter als locatie gekozen in zijn roman Huize Nieuwstad (1993).
Het gaat in al die boeken - en vooral in die van Van der Heijden, Apotheker en Gerson, omdat ze alledrie voorvallen hebben verwerkt die elke krantelezer herkent, hoewel Apotheker een onpretentieuze thriller heeft geschreven - natuurlijk vooral om de manier waarop de werkelijkheid is verbeeld. Wat voor spel spelen de auteurs met de droge feiten? Wat voor betekenis geven ze aan de voorbije werkelijkheid? Welke taal wenden ze aan om de verloren tijd weer levend te maken? Weet hun taal zich van die van de journalisten en geschiedschrijvers te onderscheiden? Kortom, weten ze van hun kronieken literatuur te maken?
Want het kraakverleden levert toch materiaal waar de vingers van een romanschrijver van gaan jeuken. Een kraakpand kan je zien als een eigentijdse hortus conclusus: een in zichzelf besloten wereld die vaak letterlijk met plaatstaal, houten schotten en zandzakken van de 'echte' wereld is afgesloten. Naast het gewone bestaan biedt de kraakwereld een verborgen schaduwbestaan met eigen cafés en restaurants, muziek en winkels, normen en waarden. Over de kraakbeweging kan het verhaal worden verteld van de macht die corrumpeert, van onbezonnen idealisme dat omslaat in ongeneerd eigenbelang, van geweld dat tot groter geweld leidt.
En dan de mogelijkheden tot beschrijving! Rond een ontruiming kun je de grootste taferelen schilderen. De belegerde kraakpanden waren middeleeuwse burchten en de krakers en ME'ers de moderne ridders die met rook en vuur, olie en verf een heroïsch gevecht leverden. Zoals Van der Heijden ooit in een interview zei: 'Het is zoiets als Walter Scott beschreef in Ivanhoe, de bestorming van een kasteel.'
De dikke stapel kraakliteratuur levert echter nauwelijks beelden die op het netvlies branden. Neem de manier waarop Natasha Gerson een ontruiming beschrijft. De situatie: een groepje krakers heeft een woning in de Staatsliedenbuurt 'herkraakt', ze hebben zich verschanst, de ijskast staat op het dak, ze drinken bier en praten. Hoewel, praten is een groot woord: '("Hou toch je stomme bek", kat Kat tegen Hans. "Zit je op speed of zo?"
"Hou zelf je bek", zegt Hans. "Moet je een lijntje?"
"Ja", zegt ze.
"Well, suck my dick, hondekut. Eerst zeggen dat ik mijn bek moet houden en dan een beetje van me lopen stofzuigeren. Je mag de resten uit mijn neus pulken."('
Van dikker hout zaagt men geen planken.
Even later volgt de ontruiming: 'Buiten een megafoon. Een Laatste Waarschuwing. Ze verdringen zich voor het raam. Platte petten en een paar in burger. "Rot op zwijnen!" schreeuwt Nico, de donkere jongen met de hanekam uit het raam. (...) Het lijkt of een stroboscoop is aangezet. Overal blauw flitslicht. Ze realiseren zich voor het eerst hoeveel pers er zich beneden verzameld heeft. Ze horen hout splijten, een slijptol kort loeien op de anti-inbraakstrip. De voordeur. Gestommel op de trap, herrie op de gang.'
Staccatostijl bij gebrek aan stijl.
Henk Apotheker beschrijft de ontruiming van de gekraakte Singel in Arnhem minstens even summier, aan de hand van beelden van het acht-uurjournaal: 'Beelden van de afgelopen dag. Uiteenspattende verfbommen, rookwolken, charges van de ME. Versufte en bebloede krakers. Een paar stukken tegel tussen politielaarzen. De vernielde barricade, de gevels van de Vrije Singel, de wagens van de technische recherche.'

NEE, DAN A.F.Th. van der Heijden. Zowel in de proloog als in Advocaat van de hanen weet hij de botsing tussen krakers en lange arm van de wet een grotesk, apocalyptisch aanzien te geven. In De slag om de Blauwbrug laat hij zijn hoofdpersoon Albert Egberts opgaan in het krakersoproer tijdens de kroning. Hij leest de leuzen op pilaren - 'Put the crown/ upside down' en 'Geen woning/ geen kroning' -, komt in een onduidelijk demonstratie terecht en staat op de Blauwbrug als de demonstranten slaags raken met de ME: 'Toen ik weer voor me keek, spatten de eerste verfbommen uiteen tegen de rieten schilden, die met strak plastic overtrokken waren. Voor mijn ogen zag ik schitterende schilderijen van Jackson Pollock ontstaan, subliemer dan van de meester zelf. Roze, witte, blauwe en groene verfspatten, verbonden door dunne slierten, recht, gebogen, spiraalvormig... (...) Druipend van de verf kwamen de robots op ons af gemarcheerd. Ik kon steeds beter de voorstellingen op hun schilden onderscheiden: vreemde sterrenbeelden... onbekende melkwegstelsels... het heelal zelf, steeds maar uitdijend... En dat alles plotseling onder een regen van meteorieten. Als de tekst op het spandoek ('A house! A house! My kingdom for a house!') het best het doel van de demonstratie weergaf, zou je ook hebben kunnen zeggen: het begon huizen te hagelen... in hun kleinste onderdelen: stenen.'
De beschreven ontruimingen bij Gerson en Apotheker zijn telegrammen bij de tientallen pagina's die Van der Heijden benut om in Advocaat van de hanen de bestorming van het gekraakte Huis van Bewaring te schilderen. De ME'ers laat hij via een hijskraan en container in het pand belanden: 'Van de container, die in de dichte rook aan de grond was gezet, ging een klep open, en een macabere kluwen wezens werd zichtbaar. (...) Nu rolden en kropen ze te voorschijn met stompe, dierlijke snuiten, de ogen rond en blind, en richtten zich in hun volle lengte op in de traangasnevel.'
In de beschrijving weet alleen Van der Heijden aan de sjablonen de ontkomen. Maar hoe goochelen de verschillende auteurs met de feiten? Hoe geven ze betekenis aan de werkelijkheid? Ik kan er kort over zijn: alleen Van der Heijden doet dat überhaupt. Uit de roman van Natasha Gerson kan ik maar één, kinderachtige, conclusie trekken: het geweld in de kraakbeweging kan best wel tot ernstiger geweld leiden. Het grote kwaad is in een peronage samengebald: de kraakster Ellen. Zij is de moordenares van het twee jaar oude lijk, ze pleegt een tweede moord en laat ook nog eens de auto van de wereldberoemde kunstenaar ontploffen. De verklaring van Gerson: iedereen wil wel eens iemand vermoorden, maar de rem die gewone mensen hebben is bij haar weg: 'Misschien is de rem indertijd al een beetje beschadigd, toen Ellen op haar zeventiende, min of meer toevallig, verzeild was geraakt bij de ontruiming van de Schaepmanstraat. Het buitenproportionele geweld dat ze toen heeft meegemaakt, de vier dagen die ze heeft vastgezeten, in bebloede kleren, met een gebroken hand en een hersenschudding, de eerste tijd zonder matras, zonder eten, zonder iets te lezen of te schrijven. Zij was er het dichtst bij toen iemand van hen dood in zijn cel was gevonden. Het geschreeuw "Moordenaars! Moordenaars!" dat dag en nacht aanhield, hoort ze nog.'
Bij Van der Heijden duikel je over de betekenissen. In de eerste plaats gaat het in Advocaat van de hanen om Ernst Quispel die eerst als gedreven idealist vanuit een advocatencollectief krakers juridisch bijstand verleende, maar in het heden van de roman een gevestigde carrière-advocaat is. De opstandigheid van de hanen, de krakers met felgekleurde hanekammen, contrasteert met het gezapig burgerdom waarin hij zich wentelt. En toch ook niet, want Quispel is een kwartaaldrinker, iemand die zich in zijn dipsomane periodes net als de krakers tegen 'de vulgariteit en het blaséë van het dagelijkse leven' verzet. Zijn 'leven in de breedte', de stilstand die hij in de drank zoekt, rijmt op de passiviteit van de hanen die jong zijn in een eeuw die op raakt en opnieuw moeten beginnen als hun eeuw voorbij is.

DE AFFAIRE-Hans Kok bood Van der Heijden een uitgelezen mogelijkheid om de klassieke zoektocht van een man naar zichzelf te beschrijven. Na de dood van de kraker in een politiecel roept hij een gigantische doofpot in het leven: een gedwongen begrafenis van het slachtoffer in de nacht, steeds veranderende politieverklaringen, onvolledige sectierapporten die ook nog eens geheim moeten blijven, et cetera. De dolende Quispel speelt er een sleutelrol in: hij is zelf de getuige waar hij als advocaat van de ouders van de dode naar op zoek is. Maar omdat hij toen wegens zijn drankzucht in de gevangenis is opgesloten, houdt hij beschaamd zijn mond.
Het moge duidelijk zijn: Van der Heijden zet de droge feiten naar zijn hand om een tragisch verhaal te vertellen. De recente geschiedenis is bovendien meer dan decor: het levensverhaal van Quispel is betekenisvol verknoopt met de dood van een van de hanen. Waar vooral bij Gerson de actualiteitenrubrieken van de laatste jaren door de romanpagina's schemeren, is het bij Van der Heijden duidelijk dat hij de geschiedenis gebruikt. Waar Gerson de feiten keurig oplepelt, er alleen zelf een - kleurloos - personage bij verzint, laat Van der Heijden meteen zien dat zijn feiten literaire feiten zijn.
Bij Gerson heet de 'vermoorde' kraker gewoon Hans en ze laat hem zelfs waarschuwen door een ander personage: 'Je moet niet alles door elkaar gebruiken, Hansie. (...) Speed en spikkel, high, low, je maakt jezelf helemaal gek.' Van der Heijden gaat met de feiten op de loop en verzint een ingenieus plot. Uiteindelijk is de kraker Kiliaan Noppen niet gestorven aan een cocktail van drugs - dat was maar een afleidingsmanoeuvre van de politie - of een 'geweldje' van de ME'ers, maar gedood door een zonderlinge grijsaard die ook eens een daad wilde stellen.
De roman van Natasha Gerson is ongetwijfeld zeer authentiek. Ze kent de kraakwereld vast van haver tot gort, weet hoe de krakers praten, wonen en leven. Of Van der Heijden even goed op de hoogte was toen hij aan zijn boek werkte, ik heb geen idee. Hoe komt het dan toch dat juist Van der Heijden de chroniqueur van zijn tijd wordt genoemd? Omdat hij uit de beelden die de werkelijkheid aandient zijn eigen beeld schept, de 'echte' krakerswerkelijkheid omsmeedt tot een overtuigende romanwerkelijkheid.
'Wat slecht geschreven is, is niet waar', zei hij ooit in een interview. Hij heeft groot gelijk: hoezeer de feiten ook kloppen, de meeste kraakboeken zijn ronduit 'gelogen' en De advocaat van de hanen is waar.




Hoog