[kraken] rechtspraak.nl: Geen verbod op ontruiming krakerswoning

----------------------------------------------

Documentlocatie i.v.m. hyperlinken

 Stuur Bericht   Over de lijst  Datum-menu   Reactie-menu   Onderwerp-menu   Auteur-menu 
 

From: gj (gj@squat.net)
Date: 27 Mar 2003 17:12 uur


www.rechtspraak.nl

Geen verbod op ontruiming krakerswoning
Bron: Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum actualiteit: 25-03-2003

Kraker van een woning in de Bartjeswijk heeft de Staat gedagvaard teneinde
in kort geding een verbod te krijgen aan de officier van justitie om tot
ontruiming over te gaan. De vordering wordt afgewezen. De rechter is van
oordeel dat het mogelijke feit dat de woning langer dan een jaar leeg zal
staan niet betekent dat het verbod van artikel 429 sexies van het wetboek
van strafrecht niet van toepassing kan zijn. Bovendien kan niet nu al worden
aangenomen dat de officier van justitie bij het effectueren van de door hem
aangekondigde ontruiming zijn door de wet verleende bevoegdheden te buiten
zal gaan.

  Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AF6076

LJN-nummer: AF6076 Zaaknr: 90813 / KG ZA 03-53
Bron: Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak: 20-03-2003
Soort zaak: civiel
Soort uitspraak: uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

VONNIS IN KORT GEDING

Zaaknummers : 90813 / KG ZA 03-53

Datum uitspraak: 20 maart 2003

Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Hertogenbosch in de zaak van:

[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 29 januari 2003,
procureur mr. E.G.M. van Ewijk,
advocaat mr. M. Schuckink Kool te 's-Gravenhage,

tegen:

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde bij gemeld exploot,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.

Partijen zullen hierna "[eiser]" en "de Staat" worden genoemd.

1. De procedure

1.1. [Eiser] heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort
is weergegeven.

1.2. De advocaat van [eiser] heeft de vordering ter terechtzitting op 18
februari 2003 toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde
pleitnotities.

1.3. De advocaat van de Staat heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de
door hem overgelegde pleitnotities met producties.

1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.

1.5. Vervolgens heeft [eiser] nog verzocht een stuk in het geding te mogen
brengen. Toen daarvoor van De Staat geen toestemming werd verkregen, heeft
hij een datum voor een nieuw kort geding gevraagd en vervolgens een exploot
van dagvaarding op 11 maart 2003 aan De Staat doen betekenen. Als datum voor
behandeling was bepaald 18 maart 2003, waarna in die zaak (waaraan het
nummer KG ZA 03-181 was toegekend) en in de onderhavige zaak gevoegd
uitspraak zou worden gedaan. Bij faxbrief van 18 maart 2003 heeft [eiser] de
nieuwe zaak echter op het laatste moment ingetrokken.

1.6. Vervolgens is de onderhavige datum voor de uitspraak vastgesteld.

2. De feiten

2.1. Eind januari 2003 heeft [eiser] tezamen met anderen een pand aan de
[adres] te [woonplaats] gekraakt.

2.2. Deze woning is eigendom van de Stichting Brabant Wonen (verder ook: de
woningstichting) en werd in het wooncomplex dat plaatselijk bekend is als
[naam wooncomplex] tot 12 april 2002 als huurwoning geëxploiteerd. Het
gebruik van de woning door de woningstichting is aldus minder dan een jaar
voorafgaande aan de ingebruikneming door [eiser] beëindigd.

2.3. De litigieuze woning maakt deel uit van een aantal panden die op de
nominatie staan om gesloopt te worden in het kader van een grootscheepse
renovatie van de betrokken wijk (inhoudende sloop van een groot aantal
woningen en het bouwen van een aantal nieuwe woningen op de plaats).

2.4. De Officier van Justitie (verder ook OvJ) te [woonplaats] heeft [eiser]
medegedeeld voornemens te zijn om (op korte termijn) tot ontruiming van de
woning over te gaan.

2.5. [Eiser] verblijft thans nog immer in de woning.

3. Het geschil

3.1. [Eiser] vordert in dit kort geding, kort weergegeven:
1. de Staat en via haar de Officier van Justitie te [woonplaats] te
verbieden strafrechtelijke dwangmiddelen, waaronder aanhouding, jegens
[eiser] toe te passen, voor zover deze voortvloeien uit overtreding van
artikel 429 sexies Sr;
2. de Staat te verbieden anderszins tot feitelijke ontruiming van het pand
aan de [adres] te [woonplaats] over te gaan, voordat omtrent de
strafbaarheid van [eiser] ex artikel 429 sexies Sr door de strafrechter een
(onherroepelijke) uitspraak zal zijn gedaan;
3. veroordeling van de Staat in de proceskosten.

3.2. [Eiser] legt aan zijn vordering sub 1 en 2 ten grondslag dat een
redelijke uitleg van artikel 429 sexies Sr met zich meebrengt dat het
artikel niet van toepassing is op panden waarvan reeds op voorhand vaststaat
dat deze langer dan een jaar leeg zullen staan in afwachting van sloop,
zodat strafrechtelijke ontruiming mitsdien onrechtmatig is.
Aan de vordering sub 2 legt hij bovendien ten grondslag dat er geen
wettelijke basis is voor de OvJ om de feitelijk ontruiming van de woning te
bewerkstelligen. Hij stelt met name ook dat artikel 2 van de Politiewet
en/of artikel 124 RO daartoe geen bevoegdheid verschaft, omdat daarmee geen
inbreuk gemaakt kan worden op enig grondrecht, terwijl het in het
onderhavige geval gaat om zijn grondwettelijk en verdragsrechtelijk
beschermd huisrecht.

3.3. Het verweer van De Staat tegen de vordering komt zakelijk weergegeven
op het volgende neer:
Terzake een voorgenomen ontruiming ex artikel 429 sexies Sr behoeft
uitsluitend beoordeeld te worden of het gebruik van de litigieuze woning
meer dan een jaar voorafgaande aan de wederrechtelijke ingebruikname is
beëindigd. De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, vormt de
grondslag voor de bevoegdheid van de OvJ om tot ontruiming ex artikel 429
sexies Sr over te gaan, voor een belangenafweging is geen plaats.
Overigens betwist de Staat dat het gekraakte pand in afwachting van de sloop
langer dan een jaar leeg zal staan nadat de laatste huurder uit het pand is
vertrokken.
Verder stelt de Staat zich op het standpunt dat die bevoegdheid om feitelijk
te ontruimen gebaseerd kan worden op onder meer genoemd artikel 2 van de
Politiewet.
Tenslotte betwist de Staat dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn
vordering heeft.

3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor
zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. De rechter acht op grond van het feit dat De Staat voornemens is om aan
de aanwezigheid van [eiser] in de litigieuze woning op korte termijn een
eind te maken, een voldoende spoedeisend belang voor een kort geding
aanwezig.

4.2. De rechter stelt voorop dat aan de OvJ binnen het kader van de aan hem
of haar in artikel 124 RO opgedragen taak tot strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde een zekere beleidsvrijheid toekomt en dat het voornemen
van de OvJ om jegens [eiser] strafrechtelijke dwangmiddelen toe te passen op
grond van verdenking van overtreding van artikel 429 sexies Sr zich daarom
slechts leent voor een marginale toetsing door de burgerlijke rechter.

4.3. De rechter begrijpt dat [eiser] heeft willen betogen dat onder de
omstandigheden van het geval (het eind van het gebruik door de
woningstichting doet een termijn aanvangen, die langer dat een jaar zal
duren en die derhalve gedurende het eerste deel van een jaar naar de letter
van de wet het kraken van de woning tot een strafbaar feit doet zijn,
terwijl daar geen enkel redelijk belang mee is gemoeid) de materiële
wederrechtelijkheid aan de kraakactie ontbreekt.

4.4. Dit betoog faalt. De strafbaarstelling van artikel 429 sexies Sr is
immers gegeven in het belang van de gerechtigde van het gebouw (de woning)
die gedurende dat eerste jaar van de leegstand een extra bescherming geniet
tegen wederrechtelijke ingebruikname (kraken) alsmede in het belang van de
openbare orde. Dat betekent dat die materiële wederrechtelijkheid - dus nog
afgezien van het openbare orde aspect, waarover in het debat van partijen
niets naar voren is gekomen en dat daarom verder in het midden wordt
gelaten - slechts dan pas zal kunnen ontbreken indien de gerechtigde
onherroepelijk afstand van recht op het gebouw heeft gedaan (in welk geval
het ook niet waarschijnlijk is dat door hem een vordering zoals vereist in
artikel 429 sexies Sr gedaan zal worden). In elk ander geval heeft de
gerechtigde belang bij het gedurende dat jaar vrijelijk kunnen bepalen wat
hij met het gebouw zal doen zonder daarvoor een civielrechtelijke
ontruimingstitel te moeten verwerven. Daaronder valt tevens te begrijpen het
belang om op dat punt van mening of voornemen te veranderen, al was het maar
om daarmee op feitelijke ontwikkelingen gepast te kunnen reageren.

4.5. In het onderhavige geval heeft de woningstichting geen afstand van
recht gedaan, althans daaromtrent is niets gesteld of gebleken. De
woningstichting heeft aldus een belang om gedurende het jaar te kunnen
besluiten wat zij met de woning zal doen (meteen slopen, slopen op een in
haar plannen in een of meer opzichten - bijvoorbeeld financieel, technisch,
sociaal, organisatorisch en/of beheersmatig - passend moment), waaronder
tevens valt het belang om op enig moment van mening te veranderen. Het feit
dat één of meer van de leegstaande woningen zijn gekraak, kan een
omstandigheid vormen om het voornemen om pas te slopen na een periode van
langer dan een jaar te wijzigen en nog voor het eind van dat jaar te gaan
slopen. Dat de woningstichting hierbij een duidelijk belang kan hebben ligt
voor de hand en is bovendien nog eens gedemonstreerd door [eiser] zelf die
immers ter zitting heeft aangegeven niet voornemens te zijn de gekraakte
woning vrijwillig te verlaten op het moment dat met de sloop ook na het
gestelde jaar leegstand daadwerkelijk zal worden aangevangen.

4.6. Voor alle duidelijkheid merkt de rechter op dat het thans niet van
belang is wanneer die sloop daadwerkelijk zal plaatsvinden en evenmin of de
woningstichting daadwerkelijk heeft aangekondigd binnen een jaar na
gebruiksbeëindiging geen sloop te zullen uitvoeren en voornemens is dat nu
toch te zullen doen. Het bestaan van de louter theoretische mogelijkheid is
reeds voldoende om het betoog van [eiser] (ontbreken van de materiële
wederrechtelijkheid om dat er geen belang kan zijn) te ontkrachten.

4.7. Het bovenstaande betekent dat de eerste grondslag feitelijk onjuist is,
zodat de vordering reeds hierom niet kan worden toegewezen.

4.8. Met betrekking tot de tweede grondslag (die uitsluitend betrekking
heeft op de vordering onder 2) merkt de rechter op dat de bevoegdheid om te
ontruimen als zodanig niet met die woorden in de wet aan de OvJ is verleend.
Dat neemt niet weg dat de OvJ een ontruiming feitelijk wel kan
bewerkstelligen door gebruik te maken van bevoegdheden die hem door de wet
gegeven zijn, zoals bijvoorbeeld het aanhouden van verdachten en het in
beslag nemen van zaken waarvan de verdenking bestaat dat daarmee een
strafbaar feit is begaan. Aan meergenoemd artikel 2 van de Politiewet
ontleent de politie en het over haar gestelde bevoegd gezag de bevoegdheid
maatregelen te treffen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde
en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Het nemen van
maatregelen ter daadwerkelijke beëindiging van strafbare feiten is daaronder
volgens de parlementaire geschiedenis uitdrukkelijk te begrijpen.

4.9. Het aangekondigde ingrijpen in de woonsituatie van [eiser] zal de OvJ
dus kunnen uitvoeren met een aantal in onderling verband staande acties.
Waaruit die acties precies zullen bestaan heeft [eiser] niet aangegeven en
dit is evenmin uit anderen hoofde bekend. Dat betekent dat niet reeds nu al
aangenomen kan worden dat (een of meer van) die acties, die uiteindelijk
kunnen leiden tot de feitelijke situatie van ontruimd zijn van de betrokken
woning, als onbevoegd ondernomen zullen moeten worden beschouwd. Evenmin kan
gezegd worden dat de vrees daarvoor gerechtvaardigd is. Ook deze grondslag
kan derhalve niet tot toewijzing van de vordering leiden.

4.10. Het vorenoverwogene leidt dan ook tot de conclusie dat de vorderingen
van [eiser] moeten worden afgewezen en dat hij als de in het ongelijk te
stellen partij in de kosten van dit geding moet worden veroordeeld.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

wijst de vordering af;

veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding aan de zijde van de
wederpartij tot op heden begroot op € 896,00, waarvan € 703,00 salaris
procureur en € 193,00 verschotten;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos, voorzieningenrechter, en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2003 in
tegenwoordigheid van de griffier.

--------------------------------------------------------------
 Afmelden, e-mail: kraken-post-unsubscribe@dvxs.nl
 Opnieuw aanmelden: kraken-post-subscribe@dvxs.nl
 Faq: kraken-post-faq@dvxs.nl
 Website: http://krakenpost.nl
 [Op 27 Mar 17:00u.: 219 abonnees]
--------------------------------------------------------------
 


 

 


documentlocatie in verband met hyperlinken:
Dit bericht blijft op krakenpost.nl slechts voor de huidige en
komende 11 maanden opgeslagen. Het origineel blijft bereikbaar op:
dvxs.nl/~skwot/2003/[demaand]/[hetbestand]
 

 
Archief gemaakt met Hypermail

TOP VAN DOCUMENT