Sneeuwwitje: hoofdstuk 27 - Uit het ziekenhuis
De weg naar het ziekenhuis was haar goed uitgelegd en
het was makkelijk te lopen, maar het was een lang, saai
eind en iets tussen vlokkige regen en natte sneeuw in woei
door de straten. Doordat ze moe en tegelijk haastig was,
raakte Monika de weg ook nog kwijt. Nat en verwaaid
kwam ze eindelijk aan in de keurige ontvangsthal met
donkere plavuizen en plantenbakken.
'Waar gaat dat naar toe'?' vroeg de verpleger aan de balie.
'Het bezoekuur is allang afgelopen hoor. Weet je wel hoe
laat het is? De nachtdienst gaat zo in.'
Het was alweer zo'n aardige jongen met vriendelijke
rimpels zag Monika.
'Ik kom voor meneer De Wit. Ik heb een afspraak met
hem, R. de Wit.'
Ze zei het zo zelfverzekerd als ze maar kon, maar de
jongen was niet erg onder de indruk. Hij tikte wat woorden
in op een computer en toen werd hij ineens ernstig. 'Hoe
was zijn voornaam zei je'?' vroeg hij.
'Ronald,' zei Monika, 'maar hij luistert meer naar de
naam Ronnie.'
'Juist, het punt is, die ligt namelijk op de C-vleugel, op
i4o. Ik bel wel even.' Hij sloofde zich echt voor haar uit,
want hij rnoest telkens weer andere nummers draaien.
'Het is in orde,' zei hij ten slotte hartelijk. 'Ze waren er
net op tijd bij. Zijn maag is leeggepompt en als het goed
is, slaapt hij nu. Wacht, ik haal wel een bekertje koffie uit
de automaat. Ga daar maar bij de leestafel zitten, dan kan
je bijkomen en uitdruipen. Met dit rotweer kan je beter
nog even binnen blijven.'
Doordat die aardige jongen het druk had en bovendien
na een tijdje werd afgelost, viel het niemand op dat
Monika uren en uren bleef zitten. Ze staarde maar dof voor
zich uit achter haar koude koffie en het lukte haar niet om
waar dan ook over na te denken.
Het was trouwens een saaie, stomvervelende bedoening,
zo'n ziekenhuis bij nacht. Niks geen rennende zusters die
met volle bedden op twee wielen door de bocht gingen en
door vanzelf openslaande klapdeuren lange gangen
uitscheurden.
Wel kwam er een oudere vrouw met een grote tas bij haar
zitten. 'Daar ben ik dan mooi klaar mee,' zei ze. 'Hebben
ze mijn man hier binnengebracht. Hartaanval zeggen ze.
Daar ben ik dan mooi klaar mee.'
Monika wist niet wat ze daarop moest zeggen en daarom
ging die vrouw maar wat zitten lezen. Een verkreukelde
Story, een verdwaalde Arke-reisgids met zomerzontrips,
een Troskompas van twee maanden terug, een Aktueel
met bloot, alles las ze. Ze bladerde er niet in, ze las ze
helemaal van pagina een tot en rnet de advertenties op de
achterkant. Monika begreep niet hoe je nog kon lezen als
je man er zo aan toe was. Het was blijkbaar haar manier
om zenuwen de baas te blijven.
Monika moest toch in slaap gevallen zijn, want toen ze
wakker schrok van een langsrijdend wagentje met
rammelende kopjes, zag ze dat de lezende mevrouw
verdwenen was. Het was nu ook drukker geworden op de gangen
en buiten gloorde het eerste kille licht. Aan de balie was
geen mens te bekennen. Monika wreef haar voorhoofd
strak, gaapte zichzelf een beetje wakker en besloot op
onderzoek te gaan. C 140, dat had ze onthouden, daar moest
ze zijn.
Het lukte haar om zo door de gangen te stappen, dat niet
iedereen meteen zoekt-u-wat ging vragen. Ze hield alle
richtingaanwijzers goed in de gaten en kwam al gauw op
afdeling C. Daar was het even zoeken. Na 138 kwam
opeens nummer 151. Een verpleegster kwam langs en keek
haar achterdochtig aan, maar ze had kennelijk te veel
haast om het haar lastig te maken. Monika schoot een
zijgang in en het bleek dat ze die net moest hebben. Er stond
een deur open, ze keek naar binnen en daar, in het derde
bed, het dichtst bij het raam, daar lag Ronnie.
Mooi ver uitzicht heeft hij, dacht ze, maar hij keek er niet
naar. Hij lag daar met zijn ogen dicht, zijn verfomfaaide
hoofd op een groot recht kussen. Het ontbijt stond
onaangeroerd op het nachtkastje onder een plastic deksel. Hij
lag erbij als een aangeslagen vogeltje. Monika ging naar
hem toe en gaf hem voorzichtig een zoen op zijn
voorhoofd.
Even kwam er een grijns om zijn mondhoeken en hij deed
zijn ogen open. Hij keek haar heel lang aan.
'Monika, wat kom jij hier doen?'
'Gewoon, ik kom voor jou.' Ze fluisterde, want dit ging
de andere bedden niets aan.
'Het is jammer he, dat het niet gelukt is,' zei hij
verontschuldigend.
'Hoe kom je daar nou bij?' vroeg ze.
'Het is altijd hetzelfde met mij,' zei hij, 'ik voelde
aankomen dat het weer dezelfde kant uitging. Dan is het toch
logisch dat je het voor gezien houdt? Niet weer die gore
ellendeput. Alles beter dan dat. Dus je kan er evengoed
niet zijn. Aan mij is niets verloren.' Hij zuchtte even. Hij
zag er doodmoe uit.
'En nou ben jij hier. Waarom?' vroeg hij. 'Om me op te
peppen? Zoek de zonzij? Weet jij een leuke mop voor mij
of zo?'
'Toe nou Ronnie, schei nou uit, daar ben ik toch niet ge-
schikt voor. Ik ben jouw Andre van Duin niet.'
Ronnie lachte kort. 'Had je me dan gemist als het gelukt
was?' vroeg hij.
Even was het stil.
Monika wist niet hoe ze het had. Hoe kon hij zoiets
zeggen en het nog menen ook?
'Of ik je gemist had? Of ik je gemist had? Of ik je gemist
had?! Dat zeg jij? Ik denk dat ik heel kwaad op je was
geweest als jij er uitgestapt was, jongen. Razend was ik
geweest. Ben ik nu trouwens ook. Nog steeds. Kan je wel,
durf je wel, jezelf waardeloos vinden en mij in de steek
laten? Of kan dat jou niets schelen?
Man, ik ben op van de zenuwen, door de hele stad heb
ik je gezocht. Ik was zo bang Ronnie, zo bang ook toen
ik je vond. En nou... en nou... je geeft me nog niet eens
de kans om even opgelucht te zijn. Je laat het voortaan
hoor, als je nog een keer waagt dat te proberen, sla ik je
helernaal in elkaar. Doodgaan kan altijd nog, maar nu al,
dat vind ik geen manier van doen!'
Op zoek naar de volgende woorden hield ze het niet meer.
Ze moest wel huilen, zo stilletjes mogelijk om de andere
bedden niet te storen. Toen ze even opkeek zag ze dat
bij Ronnie ook de tranen over zijn wangen
druppelden.
'Je begrijpt het niet,' zei hij zacht. 'Je weet niet wat het
is met mij. Dat kan ook niet. Maar jij bent gewoon lief.
Ik wist heus niet dat je, nou ja, toch om mij gaf. Hoe kon
ik dat nou weten?'
Monika veegde wat snot van haar neus weg. 'Ik denk dat
ik het allemaal maar vervelend zou vinden als jij niet meer
in de buurt zou zijn,' zei ze.
'Kan het daar stil wezen in die hoek?' klonk het vanachter
een gordijn. 'Er zijn hier mensen die hier voor hun rust
liggen, ja?'
'Kop dicht jij,' riep Ronnie terug. Hij grijnsde alweer en
Monika lachte mee.
'Ik moet hier weg Monika,' fluisterde hij. 'Dat is niets
voor mij om hier opgesloten te liggen. Ik word hier gek,
ik ga hier dood.'
'Dat moeten we niet hebben,' vond Monika. 'Waarom
stappen we niet gewoon op? Wat let ons?'
Ronnie wees op zijn pyjamajasje. 'Ik weet niet waar ze
mijn kleren gelaten hebben,' zei hij.
'Wat geeft dat? We kunnen toch evengoed doodleuk het
pand uitwandelen? Doe je gewoon mijn jack aan!'
Ronnie keek naar buiten. Daar begon het boven de
flatblokken waterig roze te gloren. 'Je hebt gelijk,' zei hij.
'Laten we gaan.'
Heel kalm liepen ze naar de uitgang, alsof ze de
gewoonste mensen van de wereld waren. De schuifdeuren
gingen uit zichzelf open en zo stapten ze naar buiten,
Ronnie op blote voeten met Monika aan zijn arm. Er lag
een dun laagje sneeuw dat nog niet was weggestreept door
autosporen. Ze gingen de oprijlaan af.
Ze hadden de hele dag voor zich. Ze zouden wel zien.