Sneeuwwitje en de 7 krakers
Tekst: Karel Eykman, Tekeningen: Sylvia Weve
ISBN 9061693500
september 1988
Links Hoog Rechts

Sneeuwwitje: hoofdstuk 27 - Uit het ziekenhuis


De weg naar het ziekenhuis was haar goed uitgelegd en het was makkelijk te lopen, maar het was een lang, saai eind en iets tussen vlokkige regen en natte sneeuw in woei door de straten. Doordat ze moe en tegelijk haastig was, raakte Monika de weg ook nog kwijt. Nat en verwaaid kwam ze eindelijk aan in de keurige ontvangsthal met donkere plavuizen en plantenbakken.
'Waar gaat dat naar toe'?' vroeg de verpleger aan de balie. 'Het bezoekuur is allang afgelopen hoor. Weet je wel hoe laat het is? De nachtdienst gaat zo in.'
Het was alweer zo'n aardige jongen met vriendelijke rimpels zag Monika.
'Ik kom voor meneer De Wit. Ik heb een afspraak met hem, R. de Wit.'
Ze zei het zo zelfverzekerd als ze maar kon, maar de jongen was niet erg onder de indruk. Hij tikte wat woorden in op een computer en toen werd hij ineens ernstig. 'Hoe was zijn voornaam zei je'?' vroeg hij.
'Ronald,' zei Monika, 'maar hij luistert meer naar de naam Ronnie.'
'Juist, het punt is, die ligt namelijk op de C-vleugel, op i4o. Ik bel wel even.' Hij sloofde zich echt voor haar uit, want hij rnoest telkens weer andere nummers draaien.
'Het is in orde,' zei hij ten slotte hartelijk. 'Ze waren er net op tijd bij. Zijn maag is leeggepompt en als het goed is, slaapt hij nu. Wacht, ik haal wel een bekertje koffie uit de automaat. Ga daar maar bij de leestafel zitten, dan kan je bijkomen en uitdruipen. Met dit rotweer kan je beter nog even binnen blijven.'
Doordat die aardige jongen het druk had en bovendien na een tijdje werd afgelost, viel het niemand op dat Monika uren en uren bleef zitten. Ze staarde maar dof voor zich uit achter haar koude koffie en het lukte haar niet om waar dan ook over na te denken.
Het was trouwens een saaie, stomvervelende bedoening, zo'n ziekenhuis bij nacht. Niks geen rennende zusters die met volle bedden op twee wielen door de bocht gingen en door vanzelf openslaande klapdeuren lange gangen uitscheurden.
Wel kwam er een oudere vrouw met een grote tas bij haar zitten. 'Daar ben ik dan mooi klaar mee,' zei ze. 'Hebben ze mijn man hier binnengebracht. Hartaanval zeggen ze. Daar ben ik dan mooi klaar mee.'
Monika wist niet wat ze daarop moest zeggen en daarom ging die vrouw maar wat zitten lezen. Een verkreukelde Story, een verdwaalde Arke-reisgids met zomerzontrips, een Troskompas van twee maanden terug, een Aktueel met bloot, alles las ze. Ze bladerde er niet in, ze las ze helemaal van pagina een tot en rnet de advertenties op de achterkant. Monika begreep niet hoe je nog kon lezen als je man er zo aan toe was. Het was blijkbaar haar manier om zenuwen de baas te blijven.
Monika moest toch in slaap gevallen zijn, want toen ze wakker schrok van een langsrijdend wagentje met rammelende kopjes, zag ze dat de lezende mevrouw verdwenen was. Het was nu ook drukker geworden op de gangen en buiten gloorde het eerste kille licht. Aan de balie was geen mens te bekennen. Monika wreef haar voorhoofd strak, gaapte zichzelf een beetje wakker en besloot op onderzoek te gaan. C 140, dat had ze onthouden, daar moest ze zijn.
Het lukte haar om zo door de gangen te stappen, dat niet iedereen meteen zoekt-u-wat ging vragen. Ze hield alle richtingaanwijzers goed in de gaten en kwam al gauw op afdeling C. Daar was het even zoeken. Na 138 kwam opeens nummer 151. Een verpleegster kwam langs en keek haar achterdochtig aan, maar ze had kennelijk te veel haast om het haar lastig te maken. Monika schoot een zijgang in en het bleek dat ze die net moest hebben. Er stond een deur open, ze keek naar binnen en daar, in het derde bed, het dichtst bij het raam, daar lag Ronnie.
Mooi ver uitzicht heeft hij, dacht ze, maar hij keek er niet naar. Hij lag daar met zijn ogen dicht, zijn verfomfaaide hoofd op een groot recht kussen. Het ontbijt stond onaangeroerd op het nachtkastje onder een plastic deksel. Hij lag erbij als een aangeslagen vogeltje. Monika ging naar hem toe en gaf hem voorzichtig een zoen op zijn voorhoofd.
Even kwam er een grijns om zijn mondhoeken en hij deed zijn ogen open. Hij keek haar heel lang aan.

'Monika, wat kom jij hier doen?'
'Gewoon, ik kom voor jou.' Ze fluisterde, want dit ging de andere bedden niets aan.
'Het is jammer he, dat het niet gelukt is,' zei hij verontschuldigend.
'Hoe kom je daar nou bij?' vroeg ze.
'Het is altijd hetzelfde met mij,' zei hij, 'ik voelde aankomen dat het weer dezelfde kant uitging. Dan is het toch logisch dat je het voor gezien houdt? Niet weer die gore ellendeput. Alles beter dan dat. Dus je kan er evengoed niet zijn. Aan mij is niets verloren.' Hij zuchtte even. Hij zag er doodmoe uit.
'En nou ben jij hier. Waarom?' vroeg hij. 'Om me op te peppen? Zoek de zonzij? Weet jij een leuke mop voor mij of zo?'
'Toe nou Ronnie, schei nou uit, daar ben ik toch niet ge- schikt voor. Ik ben jouw Andre van Duin niet.'
Ronnie lachte kort. 'Had je me dan gemist als het gelukt was?' vroeg hij.
Even was het stil.
Monika wist niet hoe ze het had. Hoe kon hij zoiets zeggen en het nog menen ook?
'Of ik je gemist had? Of ik je gemist had? Of ik je gemist had?! Dat zeg jij? Ik denk dat ik heel kwaad op je was geweest als jij er uitgestapt was, jongen. Razend was ik geweest. Ben ik nu trouwens ook. Nog steeds. Kan je wel, durf je wel, jezelf waardeloos vinden en mij in de steek laten? Of kan dat jou niets schelen?
Man, ik ben op van de zenuwen, door de hele stad heb ik je gezocht. Ik was zo bang Ronnie, zo bang ook toen ik je vond. En nou... en nou... je geeft me nog niet eens de kans om even opgelucht te zijn. Je laat het voortaan hoor, als je nog een keer waagt dat te proberen, sla ik je helernaal in elkaar. Doodgaan kan altijd nog, maar nu al, dat vind ik geen manier van doen!'

Op zoek naar de volgende woorden hield ze het niet meer. Ze moest wel huilen, zo stilletjes mogelijk om de andere bedden niet te storen. Toen ze even opkeek zag ze dat bij Ronnie ook de tranen over zijn wangen druppelden.
'Je begrijpt het niet,' zei hij zacht. 'Je weet niet wat het is met mij. Dat kan ook niet. Maar jij bent gewoon lief. Ik wist heus niet dat je, nou ja, toch om mij gaf. Hoe kon ik dat nou weten?'
Monika veegde wat snot van haar neus weg. 'Ik denk dat ik het allemaal maar vervelend zou vinden als jij niet meer in de buurt zou zijn,' zei ze.
'Kan het daar stil wezen in die hoek?' klonk het vanachter een gordijn. 'Er zijn hier mensen die hier voor hun rust liggen, ja?'
'Kop dicht jij,' riep Ronnie terug. Hij grijnsde alweer en Monika lachte mee.
'Ik moet hier weg Monika,' fluisterde hij. 'Dat is niets voor mij om hier opgesloten te liggen. Ik word hier gek, ik ga hier dood.'
'Dat moeten we niet hebben,' vond Monika. 'Waarom stappen we niet gewoon op? Wat let ons?'
Ronnie wees op zijn pyjamajasje. 'Ik weet niet waar ze mijn kleren gelaten hebben,' zei hij.
'Wat geeft dat? We kunnen toch evengoed doodleuk het pand uitwandelen? Doe je gewoon mijn jack aan!'
Ronnie keek naar buiten. Daar begon het boven de flatblokken waterig roze te gloren. 'Je hebt gelijk,' zei hij. 'Laten we gaan.'

Heel kalm liepen ze naar de uitgang, alsof ze de gewoonste mensen van de wereld waren. De schuifdeuren gingen uit zichzelf open en zo stapten ze naar buiten, Ronnie op blote voeten met Monika aan zijn arm. Er lag een dun laagje sneeuw dat nog niet was weggestreept door autosporen. Ze gingen de oprijlaan af.
Ze hadden de hele dag voor zich. Ze zouden wel zien.

Links Hoog Rechts