Sneeuwwitje: hoofdstuk 26 - De oude sloopauto
Hij heet Prince, vant hij heeft een bolle kop en een scheve bek en hij heeft een wit befje. Maar hij luistert naar de naam Grumpy. Hij is erg lief en aanhankelijk. Geeft alleen kopjes met zijn rechter- oor. Hij is al een week kwijt. Wie o wie? Telefoon 735765.
Dit hartverscheurende briefje hing op het prikbord bij de
Witte Kruidenier. 'Vermist,' stond er boven. Het was
over haar eigen oude briefje met 'Beschaafde kamer gezocht,'
geprikt, zag Monika.
Zo'n briefje zou je ook van Ronnie moeten kunnen maken
dacht ze, om er dan overal in de stad kopietjes van
op te hangen. Die jongen was tenslotte ook een beetje
vermist. Want Ronnie in Amsterdam vinden, was onbegonnen
werk, besefte ze.
Ze was naar de Witte Kruidenier gegaan, maar daar hadden
ze hem in geen tijden gezien.
'Hij hoeft hier niet meer terug te komen ook,' had meneer
Verhoeven gezegd. 'Die jongen heeft geen motivatie,
geen hart voor de zaak. Ik mag er op rekenen dat jij
vanavond wel stipt op tijd de koopavond draait?'
Monika had haar schouders maar zo'n beetje opgehaald
en was weggelopen. Ze was Lange Jaap tegengekomen,
maar die zag er nog steeds beledigd uit. Hij had alleen
maar zoiets gezegd van: 'Maak je toch niet druk en laat
die jongen doodvallen.'
Monika begreep zelf ook niet goed waarom ze zich zorgen
maakte over Ronnie. Ze had een vaag gevoel dat er iets
niet helemaal goed zat, al kon het natuurlijk best zo zijn
dat er helemaal niets aan de hand was.
Alleen al omdat ze toch niets beters te doen had, zwierf
ze maar de hele dag door de stad, op haar gevoel op zoek
naar die jongen. Ze ging langs plaatsen waar ze hem in
het begin ontmoet had, zoals de stoep voor het JAC, waar
haar fiets toen gestolen was. Er was natuurlijk niets te
zien, geen fiets en geen Ronnie, alleen een stom stuk
straat.
Ook in het Hooischip op de hoek was weinig te beleven.
Inge achter de bar had Ronnie al een hele tijd niet gezien,
er stond trouwens nog een rekening van hem van f 27,10
en de klanten wisten ook van niets want die moesten hun
hoofd bij het klaverjassen of de drank houden.
Ze ging met verse hete koffie in een hoekje zitten uitrusten
en warmde haar kleumende vingers aan de warme kop.
Maar ze hield dat nog geen kwartier vol. Ze moest weer
verder, al wist ze niet waarheen.
De V&D, de Kalverstraat, de Leidsestraat, het Leidseplein,
alles struinde ze op haar manier af: etalages bekijken,
platenzaken binnenlopen en in boekwinkels grasduinen.
Dat interesseerde haar allemaal niet zoveel, ze wilde
alleen onder de mensen zijn in de hoop zo Ronnie heel
toevallig tegen het lijf te lopen, maar dat gebeurde even
toevallig niet.
Aan het eind van de rniddag toen het donker begon te
worden nam ze het Vondelpark er ook maar even bij en
zo kwam ze weer terug op haar uitgangspunt, de
Gloria-buurt.
Bij cafe Bos zag ze de fiets die Ronnie nog voor haar had
gekocht tegen een lantaarnpaal staan leunen. Ze had er
al die tijd niet naar omgekeken. Het voorwiel was nog
even krom, het achterwiel was er af gesloopt. Ze keek
naar binnen en zag dat het hele stel nog steeds, of alweer,
zat te discussieren. Joop nog wat meer onderuit gezakt en
Liesje nog meer op de punt van haar stoel. Ouwe Ome
Jan zat verlekkerd naast haar, terwijl hij er niets mee te
maken had.
Hoewel Monika er eigenlijk wel behoefte aan had om wat
te zitten en te hangen sjokte ze maar door, een blokje om.
Ze slenterde langs rommelige fietswinkels met oud roest
voor de deur, onduidelijke tweedehandszaakjes en sloopauto's
die al eeuwen Occasion! Te Koop stonden. Monika
zag tenminste dat er gras groeide tegen een van de lekke
voorbanden.
Toen pas zag ze iemand achter het stuur zitten, zijn hoofd
achterover.
Het was Ronnie.
'Ronnie! ' riep ze, 'Ronnie!'
Maar Ronnie reageerde niet. Het was alsof hij zat te
slapen, met open mond.
Monika rukte aan alle deuren die allemaal op slot zaten,
ze timmerde op de ruiten en schopte tegen het spatbord.
Maar dat hielp niets. Ze keek naar binnen. Naast Ronnie
zag ze vaag het papier van haar witte chocoladereep
liggen en haar buisje aspirines.
Ze wist zich nu echt geen raad meer. Maar ze herinnerde
zich opeens dat hier om de hoek die nachtwinkel was. Ze
rende er naartoe.
Bep, de aardige grijze mevrouw van de vorige keer, stond
achter de toonbank.
'Vlug,' zei Monika onzeker. 'Ronnie, je weet wel. Daar.
In een auto. Hij ziet er zo raar uit. Ik krijg de auto niet
open. Ik ben zo bang. Allemaal aspirines.'
Bep schrok eerst vreselijk en was toen zo verstandig om
meteen een ambulance te bellen. 'Nog geen uur geleden
was hij hier nog,' zei ze. 'Of ik voor jou een plak witte
chocola klaar wou leggen.'
De GGD zou er binnen een paar minuten zijn maar op zulke
momenten kunnen minuten zo lang duren. Dat merkte
Monika nu, toen ze bij de sloopauto stond te wachten. Ze
durfde niet naar binnen te kijken.
De jongens in de witte jassen van de ambulance wisten
precies wat ze moesten doen. Ze hadden zoiets vast vaker
meegemaakt. Ze hadden in een handomdraai de auto
open met een speciaal pennetje en ze trokken Ronnie te
voorschijn. Hij werd keurig op een brancard gelegd. Ze
keken naar zijn oogleden en voelden zijn pols.
'Niks aan de hand,' zei de een. 'Die is niet echt serieus
zo te zien. Hij heeft het alleen erg koud. Kent u de patient
goed?'
'Nee,' zei Monika, 'maar hij is een goeje vriend van me.'
'Hoe heet hij?'
'Ronnie.'
'Ronnie, en verder?'
Zijn achternaam wist ze helemaal niet. 'Mag ik meerijden?'
vroeg ze maar, 'kan ik ergens mee helpen?'
'Sorry,' zei de chauffeur. 'Dat kan alleen bij familieleden.'
Hij had een aardig gezicht met vriendelijke rimpels
bij zijn ogen, maar hij was niet te vermurwen. Ze reden
weg zonder haar. Ze hadden haast.
Er was intussen een heel stel mensen uit de buurt bij
komen staan, vooral veel hondenuitlaters. Gelukkig was
er niemand van cafe Bos bij, daar hadden ze het te druk
met eigen zaken. Monika voelde zich zo aangestaard door
al die nieuwsgierigheid dat ze rnaar wegvluchtte, terug
naar de nachtwinkel.
Bep ving haar zo goed mogelijk op. Ze gaf haar om te
beginnen een flink stuk osseworst en dat schrokte ze naar
binnen. Dat hielp. Echte grote huilbuien, daar kwam ze
nu niet aan toe, daar was ze te zenuwachtig voor.
Ondertussen ging Bep aan de telefoon hangen om er achter te
komen in welk ziekenhuis Ronnie terechtgekomen was.
'Andreas Ziekenhuis,' zei ze ten slotte, 'en hij heet De
Wit van achteren, Ronald de Wit.' Ze gaf Monika een
extra plak witte chocola mee. 'En doe hem de groeten.'