Piet De Koning
Inbreker zonder buit
Door een zonnebril gezien staan veel van zijn oude idealen nog overeind, meent Piet de Koning (1959). Op zoek naar avontuur belandde hij in de Groninger actiewereld. Bijna tien jaar lang was hij fulltime kraker. Het actievoeren en samenwerken met de officiële partijen stonden elkaar daarbij niet in de weg; integendeel zelfs, want Piet was een voorstander van het Groninger model.
Garni Willems, Hotel Baulig-Indië, Hotel de Faun en Hotel Frigge, ooit stond Groningen vol met kleine middenklasse hotels. De namen hebben voor sommigen meer associaties met de Groninger kraakbeweging dan met hun oorspronkelijke bestemming. Piet de Koning staat tussen het winkelend publiek in de drukke Heerenstraat en wijst de panden aan. Ze zijn begin jaren tachtig aangekocht en gerenoveerd en worden sindsdien verhuurd door de Stichting Studentenhuisvesting (SSH). Piet heeft in bijna al die panden gewoond, voor korte of langere tijd. Was hij niet bij een kraak betrokken, dan barricadeerde hij wel een pand of was hij ergens de boel aan het opknappen. ‘Ik was bijna tien jaar lang fulltime kraker’, vertelt hij, ik woonde overal en verhuisde soms om de week.’
De echte wereld
Piet ging helemaal op in de Groninger actiewereld. Het kraken, de anti-kernenergiebeweging en de acties tegen wapen- en munitietransporten vulden zijn bestaan. Tegenwoordig is hij eigenaar-directeur van een lichtbedrijf. ‘Ik begon met het bouwen van decors, daarna ging ik ze uitlichten. Daar is langzaam een eigen bedrijfje uit gegroeid. Nu heb ik twaalf mensen in dienst. Ik heb dat helemaal op eigen kracht gedaan, zonder subsidie’, zegt hij niet zonder trots. Piet woont in een klein arbeidershuisje dat hij een paar jaar geleden kocht, onderhoudt een LAT relatie met zijn vriendin en heeft geen kinderen.
Toen zijn ouders in 1978 verhuisden van Stadskanaal naar een dorp in Friesland, was voor Piet het moment aangebroken om de echte wereld te gaan verkennen. ‘Ik was 19 en had de HAVO niet afgemaakt. Ik had een poosje een winkeltje van mijn ouders gerund en daarna een half jaar als kelner gewerkt op Ameland. Ik hoorde over de radio over rellen bij Hotel de Faun. Voetbalvandalen vielen het kraakpand aan. Toen dacht ik: wat doe ik hier in dat suffe dorp en ben naar Groningen vertrokken. Binnen twee weken woonde ik in een kraakpand.’
Het Groninger model
Met de kraak van het RKZ, een voormalig ziekenhuiscomplex, vestigde Groningen zich in de nazomer van 1979 in één klap als tweede kraakstad van Nederland. Binnen drie jaar woonden in het RKZ wel 280 mensen1.Groningen onderscheidde zich van andere steden door de hoge organisatiegraad van de kraakbeweging. Er was zelfs sprake van verzuiling, met twee verschillende kraakgroepen die naast elkaar opereerden: de PKG (Praktische Kraakgroep Groningen) en de KOG (Kraak Organisatie Groningen).‘Ik was wel bij de kraak van het RKZ’, vertelt Piet, ‘maar verder heb ik mij daar nooit meer mee bemoeid want het lag buiten het centrum. Ik was als ‘binnenstad-kraker’ actief binnen de PKG, die zich inzette voor het zogenaamde Groninger model, een overleg tussen gemeente, politie, woningbouwcorporaties en krakers. De PKG vond kraken geen doel op zich maar een middel om urgente woningzoekenden aan onderdak te helpen. De KOG zag het kraken meer als politiek actiemiddel. Er was een essentieel verschil tussen de twee groepen, de KOG probeerde ontruimingen te forceren, wij juist te voorkomen; zij droegen Palestina-sjaals of waren punker, de PKG-aanhang was divers. Je hoorde bij de ene kraakgroep of bij de andere. Ik was een van de weinigen die zich niet veel van die scheiding aantrok, ik liep vrij van de ene naar de andere club, ik was niet vies van af en toe een actie.’
PKG
Zoals in veel steden waren ook in Groningen eind jaren zeventig van hele straten de huizen dichtgespijkerd. Woningbouwcorporaties lieten buurten op een ‘natuurlijke’ manier leegstromen om ze te zijner tijd te slopen of te renoveren. Het PKG maakte afspraken met gemeente en woningbouwverenigingen en nam het ‘beheer’ van de woningen over. ‘De PKG organiseerde een vorm van alternatieve woningdistributie. Wij kregen de sleutels en konden daar gaan wonen tot de hele straat ‘leeg’ was en de renovatie aanving. Dat kon dus best een paar jaar duren.’ Bij de kraak van bedrijfspanden deed de PKG de eigenaar van het pand direct een huuraanbod. Dat het kraken in Groningen een grote vlucht nam, lag volgens Piet ook aan de coulante houding van het stadsbestuur. ‘De Gemeente ging niet direct tot actie over als er ontruiming werd geëist. Ik heb wel een half jaar in een volledig gebarricadeerd en dichtgelast Hotel Baulig-Indië gewoond. Er werd bij de politie een zogenaamde kraakrechercheur aangesteld, die iedereen in de kraakbeweging kende. Hij kwam bij een kraak leegstand vaststellen en wij bewezen met tafel, stoel en bed dat we er woonden.’ De kraakbeweging had veel kritiek op het linkse College van Groningen, dat jarenlang geen oog had voor leegstand en speculatie. Vooral wethouder Gietema moest het ontgelden, hem werd een afbraakbeleid verweten. Maar Piet herinnert zich ook dat een andere PvdA wethouder, Max van den Berg, het kraakcafé nog ‘officieel’ geopend heeft.
Voorkraken
Met zeven kornuiten vormde Piet een zogenaamd voorkraakgroepje. Een jaar lang gingen ze iedere avond op pad. ‘Ik vond de spanning leuk. Je deed dingen die niet mochten, het was een avontuur. Je klom over daken, je moest de weg zien te vinden in een donker pand. Je voelde je een inbreker, maar dan zonder buit. Het was de enige manier om uit te vinden of etages boven winkels leegstonden en de kraak ervan haalbare kaart zou zijn. Soms sprongen we door een WC-raampje naar binnen, maar konden er dan niet meer uit komen omdat de deur vergrendeld was. Dan moesten we - onder het mom van een kraakactie - de politie bellen om ons te laten ontzetten. Alles draaide om het kraken, ik leefde echt in een subwereldje. Ik kwam alleen op plekken waar de mensen waar ik mee omging ook kwamen, de verschillende kraakcafés, jongerencentrum Vera, kraakpand Radolala (waar concerten en experimentele theatervoorstellingen werden gegeven), het gekraakte Grand Theatre. Alleen op concerten in de Martinihal zag je ook andere mensen, maar de krakers klitten dan meteen bij elkaar.’
Robin Hood
Hindernissen waren er om genomen te worden. Piet laat foto’s zien van de kraak van de ruimtes boven drogisterij ETOS in de Heerenstraat. Om toegang tot het pand te verkrijgen werd een buitentrap getimmerd en in alle stilte ‘s nachts geplaatst. Hij trok er met drie anderen in, legde water, gas, elektra en sanitair aan en bleef er een half jaar wonen. ‘De bouwmaterialen haalden we overal vandaan, ook van bouwplaatsen. We hielden er een Robin Hood-achtige redenatie op na, we stalen die spullen voor de goede zaak. Als je er nu op terugkijkt was het eigenlijk een verspilling van bouwmaterialen, want was het pand eenmaal aangekocht dan werd alles wat wij gemetseld en getimmerd hadden er weer uitgesloopt.’ Aan proletarisch winkelen, dat in die tijd bij sommigen in zwang was, deed Piet niet mee. Wel verzorgde hij gestencilde sollicitatieformulieren voor de Sociale Dienst, die voor een gulden per pakje verkrijgbaar waren in het kraakcafé in de Pelsterstraat. Zeker honderd mensen hadden er hun postadres. Piet leefde als een vorst van zijn WW-uitkering. ‘Het kon wat sociale voorzieningen betreft niet op in die jaren. Ik vond dat ik mij dienstbaar maakte aan de maatschappij. Dat de maatschappij dat niet altijd apprecieerde deerde mij niet.’
Een jongensboek
Het was een leven als in een jongensboek. ‘Je huis was niet van vaste duur, de rest ook niet.’ Meisjes en verliefdheden waren niet aan de orde. ‘Ik was seksueel niet zo actief in die tijd, je bleef wel eens ergens slapen. Er heerste wel enig taboe op het hebben van vaste verkering. Je had een relatie met een grote groep mensen en dan diende je je niet als stel te isoleren van de rest. Voor mij gold waarschijnlijk dat ik op mijn 16e mijn brommer interessanter vond dan meisjes en daarna het kraken. Wij gingen het anders doen dan onze ouders, die gebukt gingen onder hun eigen conventies. Veel van die ouders waren voor de kinderen bij elkaar gebleven en gingen later toch scheiden. Het recht van het individu ging meer gelden, de vrouwenemancipatie wierp zijn vruchten af.’
Groningen was een dorp, het ging er vrij gemoedelijk aan toe. ‘Ik werd ook wel eens gearresteerd. Dan zeiden ze op het bureau: ‘Piet zeg nou maar je naam’. Maar ze hebben nooit, terwijl ze wisten wie ik was, ongevraagd mijn naam op het proces verbaal gezet.’
‘We vormden samen met een aantal advocaten een juridische groep, we bespraken strategieën als er ontruiming werd geëist. Wij gingen de bewoners dan uitleggen wat hun te wachten stond, want vaak renden ze bij de eerste dagvaarding die binnen kwam al weg, of ze wilden meteen tot harde actie overgaan. Bij de ontruiming van Garni Willems liep het mis. Wij hadden de afspraak met de politie gemaakt dat ze in vredestenue zouden komen en dat wij passief verzet zouden bieden. Dat betekende in de praktijk dat we verfbommen gooiden en ons uit het pand lieten slepen. Mensen begonnen echter met knikkers te schieten en toen kwam de politie in vol ornaat terug. Er vielen arrestaties met de beschuldiging van poging tot doodslag. Dat waren dingen die er nog nooit bij hadden gehoord, dat was nooit de bedoeling geweest.’ Piet moest op verzoek van de rechter in de rechtzaal een verfbom demonstreren om te beoordelen of het een levensbedreigend wapen was.
De generatiekloof
De gemoedelijke en ludieke sfeer in de Groningse kraakscene veranderde. Krakers wilden de woningwetwoningen, die de PKG in beheer had gekregen, niet meer verlaten. Er meldde zich een nieuwe lichting jongeren die zich de waarheid niet liet vertellen door de oude garde. In de Stationsstraat was een pand gekraakt na een tip van de SSH. Toen in een kort geding ontruiming werd geëist, liepen de vergaderingen uit de hand, vertelt Piet, er werd geroepen om actie. ‘Ik had het idee dat je die groep moest begeleiden, maar raakte de grip erop kwijt. Toen ik de boel wilde sussen, werd ik uitgemaakt voor "stille". Vervolgens is die groep zonder aanleiding de straat gaan barricaderen, autobanden werden in de fik gestoken. Dat leidde tot de eerste echte ontruiming in Groningen.’ De discussies tussen PKG en KOG laaiden verder op, na verloop van tijd stonden de partijen lijnrecht tegenover elkaar.
‘Voor de nieuwe aanwas waren wij misschien paternalistisch, maar de groep mensen binnen het PKG eigende zich het recht toe iets van de dingen te vinden omdat ze zich in de materie verdiepten. We organiseerden ook een vorm van begeleid wonen voor losgeslagen jongeren. Die namen we op sleeptouw of we hielden een oogje in het zeil om te voorkomen dat ze aan de drugs ten onder gingen.’
Het PKG hield op te bestaan in de tijd rond de ontruiming van de Stationsstraat, herinnert Piet zich. ‘Ik had het gevoel dat ik er niet meer bij hoorde en de aansluiting met de nieuwe generatie niet kon vinden.’
Oude idealen
‘Toen ik 28 werd kreeg ik het gevoel dat ik nu maar eens zoden aan de dijk moest gaan zetten. Ik ben een meubelmakersopleiding gaan volgen en heb daarna met tien anderen onder de naam Onverzaagd een collectief opgezet. We maakten op ambachtelijke manier meubels. Ik heb een stoeltje ontworpen dat zoveel succes had, dat we er wel vierhonderd hebben verkocht.
Later heb ik een garagebox gekraakt en van daaruit ben ik met Lichtpunt begonnen. Nu staan de zoden daadwerkelijk aan de dijk.’
‘Ik heb mij onlangs nog afgevraagd wat er nog over is van mijn oude idealen. Door een zonnebril bezien staan veel van mijn idealen van toen nog overeind. Dat zie je ook terug in onze bedrijfvoering. We hebben tegenwoordig een omzet van ƒ 1,5 miljoen per jaar en stellen met alle vaste medewerkers ieder seizoen het beleid vast: nemen we mensen aan, investeren we in nieuwe apparatuur, moeten er mensen uit? We verdienen allemaal ongeveer hetzelfde, degenen die er langer zitten krijgen wat meer. Ik verdien ƒ 2500,- netto per maand en kan daar prima van leven. Ik heb nog steeds weinig materiele zaken nodig, hecht niet aan status of een glimmende auto voor de deur, zoals mijn ouders dat vroeger hadden.’
Maar al noemt Piet zichzelf geen baas, hij moet erkennen dat hij dat toch is. ‘Ja’, zegt hij, ‘ze noemen mij zelfs Pietje Lichtpunt. Ik heb in de kraakbeweging geleerd je boodschap zo te verpakken dat er toch gebeurt wat jij wilt. Eigenlijk heb ik geleerd om het anarchisme te omzeilen. Echt anarchisme bestaat niet, in ieder geval kan je daarmee geen bedrijf runnen. Vroeger deelde je als baas orders uit, tegenwoordig ga je met je mensen praten en geef je ze het gevoel dat ze het zelf verzonnen hebben. Ik bemoei me altijd met de rest, ook met de regisseurs en vormgevers waar ik mee werk. Maar ik heb niet zo’n behoefte om mijn handtekening onder iets te zetten, vaak is ook niet te achterhalen hoe een idee tot stand gekomen is, dankzij jou, of dankzij het groepsproces.’
De vaart der volkeren
Dankzij de kraakbeweging zijn veel panden in Groningen bewaard gebleven, meent Piet, maar hij betreurt het dat de gemeente alles in haar greep heeft gekregen. Er zijn nog maar weinig mensen die hij kent uit zijn kraakjaren. ‘Het Groninger model heeft eigenlijk alle fut uit de kraakbeweging gehaald’, zegt hij, ‘we hebben ons in de luren laten leggen door slimme politici. Maar ik betwijfel of het conflictmodel beter was geweest. De toenmalige wethouder voor Ruimtelijke Ordening, Ypke Gietema, werd door de kraakbeweging beticht van koehandel. Hij wilde Groningen op de kaart zetten, en daar heeft hij ook voor gezorgd, denk maar aan het Groninger Museum, waar hij zijn nek voor heeft uitgestoken. Hij wilde Groningen mee in de vaart der volkeren slepen, maar Groningen heeft dat nooit geapprecieerd, want Groningers vinden dat hun stad te groot wordt. Ik moet bekennen dat ik dat standpunt met ze deel.’
1 Het verhaal van het RKZ, oktober 1980, brochure LOBH; zie ook IGLO, jrg. 7, nr 1 (1981), p.6, ‘De grootste kraak van Nederland, het verhaal van het RKZ te Groningen’