Sneeuwwitje en de 7 krakers
Tekst: Karel Eykman, Tekeningen: Sylvia Weve
ISBN 9061693500
september 1988
Links Hoog Rechts

Sneeuwwitje: hoofdstuk 24 - Moeder op bezoek


'Mooonika! Daar is een mevrouw voor je!'
Ergens beneden stond Sjaak te roepen. Monika was net in haar slaapzak gekropen met alle kleren aan die ze had, al was het midden op de dag. Ze had het de laatste dagen ineens zo koud gekregen in die grote donkere ruimte.
Vloekend kroop ze haar slaapzak uit. Wie kan dat nou zijn? Het zou toch niet... Ze holde de brede trap af. Daar stond moeder, alleen in de hal, met een belachelijk grote plastic tas in haar armen.
Ze keek Monika alleen maar aan. Ze zei niets, kleine kouwolkjes kwamen uit haar mond.
'Hoe kom jij hier in godsnaam'?' vroeg Monika uit de grond van haar hart.
'Gewoon, ik ben opengedaan door zo'n leuke, vriendelijke jongen,' zei moeder. 'Zwart haar had hij.'
'0, je bedoelt Sjaak, ja, dat zwarte haar, dat klopt wel.'
'Hij vroeg of ik de maatschappelijk werkster was, toen ik dat niet was mocht ik binnen. Aardig he?'
'Sjaak valt wel mee,' zei Monika. 'Maar ik bedoel meer, hoe wist je dat ik hier...'
'Dat heb ik met stukjes en beetjes uit je vader gepeuterd. Je hebt hem gesproken he? Hij vertelde me erover. Hij was er erg van onder de indruk. Goed zo.'
Monika grinnikte. Ze was allang blij dat moeder niet hysterisch of dramatisch ging doen.

'Hier woon ik dus. Ja dus,' zei ze om de aandacht af te leiden en om zichzelf een houding te geven. 'Zal ik je rondleiden in de Gloria? Wil het bezoek mij maar volgen?'
Sjaaks cassierehokje sloeg ze voor alle zekerheid maar over. Die jongen mocht geen bezienswaardigheid worden. In de foyer zaten Koos en Joop aan hun scanner. Ze hadden net de politieband te pakken. Zelfs Koos was voor zijn doen spraakzaam. Hij legde moeder uit hoe het ding werkte. Dat deed hij dan wel met allerlei onbegrijpelijke termen en technische uitdrukkingen, maar toch.
'Wagentje 356 voor een zeven achtje Singel 390,' hoorden ze een paar keer. Moeder wilde weten wat het betekende.
'Kan diefstal zijn of zelfmoord of een misverstand,' zei Joop. 'Het blijft in ieder geval geouwehoer, maar 't is weer eens wat anders dan Hilversum drie.'
Daar kon moeder inkomen. Joop liet om het te bewijzen nog even Radio 3 horen. Het nieuws van een uur was inderdaad lang niet zo spannend als de politieband.
Bij Visjna en Vargo in de projectorcabine ging het ook goed.
'U bent de moeder van Monika,' begon Visjna al meteen.
'Dat voel ik, want ik voel hetzelfde gevoel bij u, als ik voel bij Monika, ziet u?'
Hij maakte zijn prachtige super-thee terwijl Vargo hun grote kunsttheorieen ontvouwde over de vieze troep op rij een tot vier beneden en over de belangrijke plaats die Monika had bij dit anti mooieprojekt, waardoor zij de sjieke kunstwereld met haar lichaam in de schaduw zou stellen.
Gelukkig maakte moeder ook nu geen truttige opmerkingen, en ging ze ook niet overdreven enthousiast staan doen. Het viel Monika hartstikke mee.
'Nu moet ik je eigen kamer nog zien,' zei moeder ten slotte.
'Tja, dat is te zeggen. Dat is Fauteuil-Loge,' zei Monika.
Dat klonk deftiger dan het was.
Qp het balkon wees ze met een grote armzwaai haar woonhoekje aan. 'Let maar niet op de rommel,' zei ze.
Maar dat ging moeilijk want er was alleen maar rommel.
Moeder zei er niets van. Ze ging zitten en begon de plastic tas uit te pakken. 'Allemaal verstandige en toch lekkere spullen,' zei ze. 'Want je zal wel niet altijd te gezond leven zo te zien.'
Er waren grote zakken gemengde noten en mandarijntjes van de lekkere groenteboer op de Steenstraat, verder mueslikoeken en dozen zuivere bramensap van de reformwinkel op de hoek, een zakje kletskoppen van bakkerij De Laat op de Lijnmarkt waar ze van kinds af aan al verslaafd aan was geweest, een pak witte Cote d'Or-chocola en een punt gatenkaas van de markt op het Vredenburg.
Het was werkelijk schattig, moeder had het met zoveel zorg uitgezocht en het had haar nog een boel geld gekost ook. Je zou er bijna heimwee naar Utrecht van krijgen.
'Dit heb ik ook nog gekocht,' zei moeder onzeker terwijl ze het onderste pakje te voorschijn haalde. 'Je weet maar nooit.' Het kwam van drogisterij Etos. Er zat een Mum-rolette in, een buisje aspirines en een doosje condooms.
Gats, dat soort dingen gaat haar helemaal niet aan, dacht Monika. Ze maakte de witte chocola maar open en zei: 'Zo erg is 't ook weer niet hoor. Dat heb ik niet nodig. Daar moeten die jongens zelf maar voor zorgen als het zover is. Jij ook een stukje chocola?'
Moeder wilde een hapje nemen, maar kreeg de slappe lach en Monika kreeg het van de weeromstuit ook. 'Je had me moeten zien,' zei ze, 'hoe ik met een kop als vuur die dingen kocht. Ik voelde me jaren jonger.'
'Hoe gaat het eigenlijk met je?' vroeg Monika ten slotte.
'Afgezien van alles verder wel goed,' zei moeder. 'Ik kan waarschijnlijk een halfbaantje krijgen, bij een klein alternatief reisbureau. Die doen in aktieve wintersportvakanties naar Zweden en Finland. Lijkt me leuk. Kan ik misschien zelf ook eens mee, heel ver de deur uit, de sneeuw in. Het verdient wel niet veel maar ik ben dan niet zo afhankelijk van je vader. En ik heb wat orn handen. Anders word ik gek. Begrijp je?'
Monika zag dat moeder een beetje zat te rillen en deed de slaapzak om haar schouders. Ze begreep best wat moeder bedoelde. Die was dapper bezig haar eigen leven wat meer in te richten. Maar toch zag ze er wat triest uit. Het viel Monika voor het eerst op dat ze al grijze haren begon te krijgen, bij haar oren.
'Maar je hebt me nog helemaal niets over jezelf verteld,' zei moeder.
Dat deed Monika maar, zo goed en zo kwaad als het ging. Ze praatte honderduit over haar 'verantwoordelijke functie' bij de Witte Kruidenier, over 'subsidieaanvragen' voor de plannen van Vargo en Visjna, over de 'politieke acties van Koos, Joop, Sjaak en nog een meisje' en over de 'vele contacten' die ze in cafe Bos had gelegd. Het lukte haar zo om een tijdlang mooi-weer-praatjes op te hangen, zonder er al teveel bij te liegen. Over Ronnie en wat daarmee te maken had, natuurlijk geen woord. Waarom zou ze daarover beginnen? Daar zou ze moeder maar ongerust en ongelukkig mee maken.
Aan het eind van de middag zei moeder eindelijk: 'Nou, dat was het dan. Dan ga ik maar.'
'Ja,' zei Monika. 'Dan ga je maar.' Maar bij de uitgang wist ze toch niet goed raad met zichzelf. Daarom zei ze: 'Ik rijd wel met je mee tot het station.'
In de tram zeiden ze niet veel tegen elkaar, omdat al die andere mensen erbij waren. Monika keek vooral veel naar buiten, bij het rommelige Leidseplein dacht ze: gek eigenlijk. Al die tijd dat ik hier woon ben ik nauwelijks in het flitsende centrum met al die bioscopen, theaters en nachtcafe's gekomen. Ze was nauwelijks uit haar eigen, nogal saaie buurtje geweest. En toch had ze wel degelijk het gevoel dat ze echt thuishoorde in deze stad. Ze zat hier eigenlijk nog geeneens twee maanden, maar ze had alles bij elkaar dan ook zoveel meegemaakt.
Op het station, op perron 2A, stonden ze wat verlegen om elkaar heen te draaien. Monika speelde met haar ene voet tussen de stenen en moeder leunde tegen een groene telefooncel. Maar toen de trein voorreed en ze afscheid moesten nemen, zei moeder opeens: 'Ja, je moet het me maar niet kwalijk nemen maar volgens mij gaat het helemaal niet goed met jou. Je hoeft het mij niet allemaal te vertellen, het gaat mij ook verder niet aan. Maar ik zie het aan je, dat je over van alles inzit. Ik zie dat je anders bent geworden, dat je bezig bent met weg te zakken of af te glijden, dat weet ik gewoon. Ik was vast van plan vanmiddag niet te zeuren, om niet te gaan smeken of je alsjeblieft, alsjeblieft terug wilt komen. Ik weet heus wel dat het niet goed is om jou vast te willen houden. Jij moet je eigen gang kunnen gaan. Daar zal je mij niet over horen.'
Achter haar stapte nu voor de zoveelste keer een man uit de telefooncel, vloekend omdat het toestel het niet deed. Hij keek moeder en Monika kwaad aan, omdat hij zag dat ze hem stonden uit te lachen. Natuurlijk moesten ze toen alleen maar harder lachen. Het was een welkome afleiding.
Maar even later ging moeder weer even ernstig door.
'Maar ik kan het niet laten om me zorgen te maken. Dat kan ik niet helpen. Werkelijk. Geloof mij maar. Ik mag je niet voor mezelf willen hebben, goed. Maar ik wil je ook niet kwijt. Je bent geen bezit van mij, maar je lijkt zo op mij. Dat maakt het zo moeilijk.
Met mij gaat het ook helemaal niet goed, al wil ik je dat niet laten merken. Zeg maar gerust dat ik verdriet heb. Dat is niet jouw schuld, dat komt alleen doordat ik van je hou.'
Het was moeder gelukt orn het allemaal zonder tranen te zeggen, leunend tegen die telefooncel.
Ten slotte drukte moeder toch met haar vinger tegen haar oogleden om het huilen even uit te kunnen stellen. Monika was onder de indruk. Zo eerlijk had ze moeder nog niet eerder meegemaakt. Zo eerlijk had ze eigenlijk nog nooit iemand meegemaakt.
Ze omhelsden elkaar zo stevig als ze maar konden.
'Ik weet ook niet hoe het verder met me gaat,' zei Monika. 'Maar je raakt me niet kwijt, ik raak niet van je af. Heus niet. Dat beloof ik.'
Moeder had intussen drie treinen gemist.

Links Hoog Rechts